Toelichting. Wanneer voor een lengte van de brug AD = L de-momentenlijn, afgeleid uit de in tabel No. I opgegeven belasting, wordt voorgesteld door de IcrommeAßECD en het in die tabel opgegeven grootste buigingsmoment door ae oroinaien dd = CC' dan wordt de momentenlijn, die tot grondslag voor de bepaling der doorsneden dient, voorgesteld door de lijn ABFCD. Voor tusschengelegen lengten zijn de belasting en het grootste buigingstnoment door rechtlijnige interpo'latie te bepalen. '

Bij gedeeltelijke belasting van den ligger wordt de grootte der belasting volgens tabel Nd. i bepaald naar de lengte van het belaste gedeelte van den ligger. Ter bepaling van de grootste staafkrachten in de schoren en srijlen van een vakwerkbrug is voor de lengte der geldeeltelïjke bela,sting aan te nemen de lengte van een geheel aantal vakken, gerekend van af het voetpunt van een dalende of van af het toppunt van een stijgende schoor.

Voor draaibruggen wordt de belasting bepaald naar de grootste armlengte. De opgaven in deze tabel gelden ook voor langsdragers. Voor dwarsdragers is de totale belasting per spoor bij opklimmende vaklengten aan te nemen als volgt:

Tabel No. 2.

Vaklengten in M. I,— 1,5 2, 2,5 3 4 5 6 7 Totale belast. in tonnen 20 20 30 36 41 56 65 71 76

Voor tusschengelegen vaklengten is de totale belasting door rechtlijnige interpoliatie te bepalen.

Voor locaalspoorwegen, waarop rollend, materieel van hoofdspoorwegen tot eene maximum-asbelasting van 12,5 ton wordt vervioerd, kan Avorden volstaan met 80 pCt. van deze belastingsbedragen,

voor loaa,alspoorweigen, waarop rollend materieel van hoofdspoorwegen tot eene maximum-asbelasting van 12,5 ton wordt vervoerd, met 60 pCt., vcor tramwegen, waarop geen rollend materieel van hoofdspoorwegen wordt toegelaten, ,met 45 pCt. Voor den winddruk is bij gelijktijdige belasting der brug aan te nemen 150 K.G. per M^.

Het daor den wind getroffen oppervlak is voor één hoofdligger zoio ongunstig mogelijk aan te nemen; bij aanwezigheid van twee hoofdliggers is dit oppervlak met sopCt., bij aanwezigheid van drie hoofdliggers met 75 pCt. te yerhoogen. |

Voor het door den wind getroffen rijvlak van den trein is te stellen een vlak reikende van i Meter tot 4 Meter bpven bovenkant spoorstaaf. Bovendien is de vertikale druk, die door den wind in de hoiofdliggers wordt teweeggebracht, in rekening te brengen, tenzij deze druk niet meer bedraagt dan 10 pCt. vian den druk, die ontstaat door het eigen gewicht en de nlobiele belasting. Bij het ontwerpen van de bewegingsinrichtingen van weegbare bruggen is een winddruk van 75 K.G. per M te nemen.

In onbelasten toestand der bruggen moet bij een' winddruk van 250 K.G. per M-. een iy2-voudige zekerheid tegen omkanteling aanwezig zijn. Bij bruggen in bogen is de invloed van de middelpuntvliedende kracht, dopr den trein teweeggebriaCht, na te gaan.

Daarbij is het zwaartepunt van den trein op 1,50 M. boven bovenkant spoorstaaf te stelten. Waar de omlstandigheden doen verwachten, dat dikwijls op de brug kan woirden geremd, is ook de invloed daarvan na te gaan.

De remktacht is te stellen op van de mobiele belasting volgens tabel No. i.

Voor de bepaling van de speelruimte in d-; beweegbare opleggingen is rekening te hoiuden met een teniperatuurswisseling tusschen 25° C en -|- 40° C en bo\ e.;d;en met de lengteverandering der brug tengevollge van de belasting. (Wordt vervolgd.j

tibelacker ontdekt het wrijvingsmiddelpnnt.

Ik heia in „De Locomotief” No. 20 van 16 Mei j.l. de beteekenis van het wrijvingsmiddelpunt nader toegelicht voor een wielas, die ach door een boog beweegt zonder te trekken.

Stel nu eens, dat een wielas PQ zich doo.r een boog beweegt om het middelpunt M, met een eenparige snelheid van haar midden =V, dus met een hoeksnelheid (snelheid op de eenheid van afstand) = terwijl zij een bepaalde trekkracht uitoefent. ~ , ,

De snelheid van dwarsverschuiving der wielas is onmiddellijk te vinden als projectie van de lineaire snelheid V op de as PQ. Die snelheid van dwarsverschuiving V* = a Iv want A AVD 00 A AMU dus AD ; V = a : R of AD x R = V a X V of AD = V* = a De snelheid der dwarsverschuiving van het punt Eu der wielas is, evenals de snelheid der dwarsverschuiving van V het punt Bi der wielas = a

De snelheid van dwarsverschuiving der wielas is altijd dezelfde V* = a onafhankelijk van de omstandigheid of de wielas in den boog niet trekt dan wel een kleinere of grooitere trekkracht uitoefent.

Fig. I. Het wrijvingsmiddelpunt van Übeclaker.