DB LOCDME>TIEP

WEEKBLAD GEWIJD AAN DE BELANGEN VAN SPOOR-EN TRAMWEGEN ORGAAN VAN

de Nedcplandeche \/fepeeniging voop Locaalspoopwegen en Tï»amwegen Administpateup;

de NT.V; Centr>aa.l E)u.r>eat_i def® Ned. Ver>. voor* Doe. en Tpamwegen. Dipectei-ii®

AMSTERDAM TEL.Z.EB3S

Ip.D. H.STIGTER.

WESTEINDE 9

No. 14.

Woensdag 3 April 1918.

36- Jaargang.

INHOUD:

Nederlandsche Verceniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen. Nieuwe Leden. Uitvoering van werkzaamheden, die in aanraking komen met de trambaan, aangelegd in of op openbare wegen. Nederlandsche Verceniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen. Voorschriften voor de samenstelling en de berekening van ijzeren bovenbouwen van Spoorwegbruggen. (Vervolg) 11. Übelacker ontdekt het wrijvingsmiddelpunt. Verschillende Mededeelingen. Advertentiën.

Nederlandsche Tereeniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen.

Nienwe Leden.

Door de Rotterda'msohe Tramweg-Maatschappij en de Rotterdialrtsdhe Electrische Tram weg-Maatschappij wordt als bukengewQon lid h der Vereeniging voorgesteld: de Metaalmaatsöhappdj van W. van Houten & Zonen te Rotterdam.

DE ADMINISTRATEUR.

Uitvoering van werkzaamheden, die in aanraking komen met de trambaan, aangelegd in of op openbare wegen.

Met de strekking van het betoog van den heer H. N. Biezeveld in zijn artikel in no. 12 zullen alle belanghebbenden het wel eens zijn. Moieirijkheden, als door den heer Biezeveld bedoeld, doen zich inderdaad bij alle spoorwegen, waarop geen vervoer plaats heeft dan met een snelheid van ten hoogste twintig kilometer per uur, voor. Niet ,aldus bij die, waarop geen vervoier plaats heeft, dan met een snelheid van ten hoogste v ij f 'e n dertig kilometer per uur (vereenvoudigde locaalspoorwegen). Op laatstgenoemden immers Zijn toepasselijk de artikelen 36 tot 41 der spoorwegwet, die het graven en in het algemeen het uitvoeren van eenig werk binnen zekeren afstand van den spoorweg verbieden. Ik heb mij dan ook herhaaldelijk met succes op die btepalingen kunnen beroepen om gevaar te voorkomen en uitvoering van werken te beletten, tot na, gehouden overleg, terwijl het maken van overwegen kon worden tegengehouden tot een overeenkomst was tot stand gekomen, waarbij een financieele regeling werd getroffen, die voor de spooirwegmiaatsöhap)pij aannemelijk was. Dergelijke overeenkomst verkreeg zonder moeilijkheden de goedkeuring van den Minister van Waterstaat. De meest wenschelijke regeling ware m.i. geweest, dat de genoemde artikelen van de spooirwegwet toepasselijk waren verklaard op alle tramwegen, hij de wet van 15 December 1917 (Staatsblad No. 701). Intusschen het is begrijp>elijk, dat men voor de consequenties van zoodanigen maatregel is

teruggedeinsd, daar dan voor iederen boom, heg enz. binnen den afstand van acht meter van den spoorweg, door ■de Koningin ontheffing zoude moeten worden verleend. Dit geeft reeds nu voor de op de wegen en in bebouwde kommen gelegen gedeelten der vereenvoudigde loeaalspoarwegen veel I’ast.

IntussChen het staat wel vast, dat in dit opzicht de vereenvoudigde locaalspoorwegen bij de invoering van de wet vm 15 Dec. 1917 in oajgunstiger conditie zullen komen, bijv. in de gevallen als door den heer Biezeveld bedoeld. Of echter de weg ter verbetering, door den heer Biezeveld snngegeven, de juiste is en of het geoorloofd is in de reglementen een bepaling op te nemen als door hem aangegeven, lijkt mij zeer de vraag.

Tot de invoering van de nieuwe wet geeft de laatste alinea van artikel 2 de bevoegdheid bij algemeenen maatregel van bestuur datgene te regelen, wat ter verzekering van het veilig verkeer over de tratowegen is voor te schrijven, zonder eenige beperking. De nieuwe bepaling geeft weliswaar in het laatste lid van het artikel onder a gelijke bevoegdheid, doch de opvatting lijkt mij verdedigbaar, dat hetgeen onder c is gezegd, de bevoegdheid beperkt om in bet reglement voor te schrijven, dat binnen zekeren afstand van den spoorweg niet mag worden gegraven of geboujwd, en wel „tot de niet op openbare wegen aangelegde gedeelten van dezen spoorwegen.”

Is deze opvatting eöhter onjuist en ik hoop ten zeerste, dat dit zoo zal blijken te zijn dan lijkt het mij de voorkeiir te verdienen, niet te kiezen een tekst, als de heer Biezeveld aangeeft, doch zooveel mogelijk te volgen den tekst van de artikelen 36 tot 41 van de spoorwegwet, vereenvoudigd en met beperking der afstanden, bijv. voor het oprichten van gebouwen en houtgewas tot twee of twee en een hal Ven meter en voor de ontgraving tot bijv. drie toeter uit de spoorweg,as, de laatste afstand liefst veranderend naar gelang der diepte van de ontgraving.

H.POLANO

Nederlandsche Vereeniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen.

(Vervolg.) 11.

Yoorschriften voor de samenstelling en de berekening ran Ijzeren bovenbouwen van Spoorwegbruggen.

V. Vak werk liggers. Voor de bovenranden wordt de bakvorm aanbevolen, voor de onderranden een samenstelling uit 2 T of 2 X stukken. De beide vertikale platen in eiken rand zijn te koppelen door dwarssChotten op een onderlingen afstand van 1,50 h 2 M.

Bij de samenstelling der randen is zooveel mogelijk te