Tweehonderdvijftigduizend kinderen inde aandacht
Met ingang van 1 januari j.l. is er een belangrijke wijziging gekomen inde ziekenfondsverstrekkingen inzake kraamzorg. Werd tot die datum per bevalling ƒ 55,— kraamgeld uitgekeerd, daarvoor is inde plaats gekomen een verstrekking in natura, te weten recht op kraamzorg. De kraamzorg zal worden verleend door de erkende kraamcentra en kan bestaan uit: a. de interne kraamzorg d.i. de zorg, verleend dooreen aan een kraamcentrum verbonden kraamverzorgster, waarbij deze ten huize van de verzekerde verblijft en zowel moeder en kind als de huishouding verzorgt; b. wijkkraamzorg d.i. de zorg verleend dooreen aan een kraamcentrum verbonden kraamverzorgster, waarbij deze inde regel gedurende de eerste week tweemaal en daarna één maal per dag, of indien daartoe een medische noodzaak aanwezig is, meermalen per dag moeder en kind verzorgt; c. een combinatie van a. en b. d. opname ineen ziekenhuis of erkende kraaminrichting. Het kraamcentrum stelt vast of de kraamzorg wordt verleend inde vorm van interne kraamzorg, inde vorm van wijkkraamzo.g, dan wel al dan niet in aansluiting aan interne kraamzorg, inde vorm van wijkkraamzorg. De kraamzorg wordt verleend zolang het kraamcentrum deze nodig acht, doch gedurende niet meer dan tien dagen. Om voor kraamzorg in aanmerking te komen moet de betrokkene uiterlijk vijf maanden voor het vermoedelijke tijdstip van de bevalling, zich wenden tot een kraamcentrum dat werkgebied heeft in de woonplaats van de verzekerde. Financiering van de kraamzorg In Nederland worden jaarlijks meer , dan 250.000 kinderen geboren. Het is derhalve
Volksverzekering tegen zware geneeskundige risico s
van het hoogste belang voor de gezondheidszorg, dat daarvoor goede voorzieningen worden getroffen. Ongeveer 30 % van het aantal kindjes .(= 75.000) wordt geboren in. een ziekenhuis of kraamkliniek. Van de (70 %) thuisbevallende moeders (175.000) ontvangt ongeveer de helft (= 90.000) interne kraamzorg. Rond 85.000 moeders moeten genoegen nemen met de wijkkraamzorg. De Overheid betaalt voor kraamcentra praktisch een volledige organisatiesubsidie. Daarboven betaalde het Rijk t/m 1965 een subsidie van 50 % op de salarissen van de kraamverzorgsters. De tarieven van de kraamcentra aan belanghebbenden in rekening gebracht bedroegen aus slechts ongeveer de helft van de kraamverzorgsterssalarissen. Dit resulteerde voor de interne kraamzorg ineen tarief van ƒlB,— per dag (= ƒlBO,— voor 10 dagen) en voor wijkkraamzorg ƒ 6,— per dag ( ƒ 60,— per 10 dagen). Kennelijk mede als gevolg vaneen stijging van de tarieven voor de interne kraamzorg, is deze zich meer en meer gaan richten op de meer draagkrachtigen. Daarcfoor dreigt het gevaar voor de minder draagkrachtigen, dat zo er al hulp wordt geboden ondeskundige, onverantwoorde gelegenheidsverzorging inde plaats treedt van de noodzakelijke deskundige interne kraamzorg. Het is daarom dat de Kruisverenigingen bij voortduring bij de overheid hebben aangedrongen op subsidieverhoging. De wijziging van het subsidiebeleid die inhoudt dat de 50 % subsidie met. ingang van 1 januari 1966 is vervallen waarvoor inde plaats is gekomen het invoeren van de kraamzorg als ziekenfondsverstrekking is voor dit kostenprobleem van zeer grote betekenis. Moest inde oude situatie door belanghebbenden voor interne resp. wijkkraamverzorging worden betaald plm. ƒlBo, respectievelijk ƒ 60,—, inde nieuwe regeling wordt dit rond ƒ 400,— respectievelijk ƒ 135,—•. De ziekenfondsen gaan hiervan ƒ 27,— per dag voor interne kraamzorg (over 10 dagen max. ƒ270,—) en ƒ11,25 per verzorgingsdag bij wijkkraamzorg (over 10 dagen derhalve max. ƒ112,50) voor hun rekening nemen. Bij opname op niet medische indicatie in een erkend ziekenhuis zal het ziekenfonds 75 % van de kosten betalen, doch niet meer dan hetgeen betaald wordt voor een geval van interne kraamzorg. Ten hoogste wordt door het ziekenfonds dus betaald 10 maal ƒ27,— (in geval van opname op medische indicatie wordt de bestaande regeling gehandhaafd, dat wil dus
zeggen dat het ziekenfonds als regel de volledige kosten vergoedt). Indien een kraamcentrum niet aan een verzoek om hulp ten huize van de kraamvrouw kan voldoen, heeft de verzekerde recht op een geldelijke bijdrage van het ziekenfonds, welke ƒ 100,— zal bedragen. (Deze uitkering wordt alleen gegeven indien verzekerde zich uïterlijk vijf maanden voor de vermoedelijke datum van bevalling tot het kraamcentrum heeft gewend). De overgrote meerderheid van de ziekenfondsverzekerden (rond 95 %) is tevens aanvullend verzekerd inde z.g.n. aanvullingsfondsen. Dit deze fondsen zullen per verpleegdag voor interne kraamhulp aanvullende bedragen worden betaald tot maximaal ƒ 8,— per dag en wel zodanig dat tenminste ƒ 5,— per dag ten laste van verzekerde blijft. Voor de wijkkraamzorg zal een aanvullende bijdrage van ƒ2,— a ƒ2,50 per dag worden betaald. Inde gevallen dat de hoofdverzekering ƒ 100,— betaalt zal uit het aanvullings-
fonds eveneens ƒ 2,— a ƒ 2,50 per dag worden betaald. Als uitgangspunt nemend dat interne kraamzorg ƒ4o, per dag kost (bij .10 dagen dus ƒ4OO,—) en bij wijkkraamzorg ƒ 15,— per dag (is per geval max. ƒ 150,—) zal het duidelijk zijn dat voor degenen die naast de basis-verzekering ook in het aanvullingsfonds deelnemen, de eigen kosten zeer gering zijn, te weten pl.m. ƒso, resp. ƒ 17,50. Dit betekent dat een bij een ziekenfonds aangesloten kraamvrouw praktisch nimmer vanwege de kosten de noodzakelijke interne kraamzorg behoeft te ontberen. Consequenties voor niet verzekerden Het voorgaande n.l. vermindering van de subsidiëring van de kraamcentra en de invoering van de kraamzorg in het ziekenfondsverstrekkingenpakket is een verbetering voor de ziekenfondsverzekerden. Immers daardoor wordt voor hen de ,weg geëffend naar de interne kraamzorg. Voor de niet verzekerden ligt dit gans anders. Voor hen zijnde rollen omgekeerd. Dit is vooral een nare zaak voor hen die maar net boven de loongrens vallen (ingaande 1 januari j.l. ƒ11.500,— per jaar). Zij zullen voor de interne kraamzorg voortaan ongeveer het dubbele moeten gaan betalen. Is dat geen meten met twee maten, zo zou kannen worden gevraagd? Worden de ziekenfondsverzekerden hier niet bevoordeeld t.o.v. de niet verzekerden? Een analyse van de cijfers kan aantonen dat zulks geenszins het geval is. Van de resterende overheidssubsidie bestaande uiteen praktisch volledig betalen van de z.g.n. organisatiekosten van de kraamzorg, alsmede de ƒ3,— miljoen aan bijdragen inde kosten van de kraamverzorgsterssalarissen (dit geldt althans voor 1966) kal. door elke staatsburger in gelijke mate worden geprofiteerd. De vergoeding die de ziekenfondsverzekerden ontvangen van het ziekenfonds betalen deze uiteraard zelf, immers deze is verdisconteerd inde te betalen ziekenfondspremie. (Bedroeg deze premie in 1965 5,4 % voor 1966 is dezé vastgesteld op 5,8 %.) Ongetwijfeld zijn of komen er mogelijkheden óók voor degenen die geen lid van een ziekenfonds (kunnen) zijn om zich voor de kosten van kraamzorg te verzekeren bij de ziektekostenverzekeringsmaatschappijen. Bereids wordt bij verschillende van deze instellingen overleg gepleegd over deze belangrijke aangelegenheid. Wanneer ook dit laatste probleem nog zijn oplossing vindt en het ziet er echt naar uit dat dit niet lang zal duren, dan is met de genomen maatregelen inzake de kraamzorg opnieuw een belangrijke stap gezet voor een betere gezondheidszorg.
CENTRALE PLAATS VOOR REVALIDATIE IN WETSONTWERP
ledere burger kan inde omstandigheden komen te verkeren, dat hijzelf of leden van zijn gezin geneeskundige verzorging nodig heeft in verhand met ernstige langdurige ziekten of gebreken. Nagenoeg niemand is in staat de daaruit voortvloeiende hoge kosten zelf te dragen, ter. wijl het tot dusverre niet mogelijk blijkt te zijn om die risico’s op privaatrechtelijke grondslag afdoende te verzekeren. Ongeacht maatschappelijke positie of financiële draagkracht moet dan ook in praktisch alle zich voordoende gevallen een beroep worden gedaan op de hulp van de overheid of van anderen. Deze toestand is onbevredigend en niet in overeenstemming met de beginselen van maatschappelijke solidariteit. Het is daarom, dat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, dr. G. M. J. Veldkamp, samen met zijn staatssecretaris dr. A. J. H. Dartels en de staatssecretaris van Financiën, dr. W. L. G. S. Hoefnagels, een ontwerp van wet tot regeling'van de volksverzekering zware geneeskundige risico’s (A.W.Z.) bij de Tweede Kamer der Staten Generaal hebben ingediend. Tevoren had de bewindsman adviezen gevraagd van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, de Ziekenfondsraad en de S.E.R. waarin vertegenwoordigers van het N.K.V. aan de uitgebrachte adviezen hebben meegewerkt.
De kans, dat men voor langdurige verpleging en behandeling ineen inrichting moet worden opgenomen, is betrekkelijk gering. Op een bevolking van circa twaalf miljoenmensen blijken ongeveer 70.000 personen voor langdurige behandeling en verpleging ineen inrichting opgenomen te zijn. Dat is ongeveer 0,6 %. Ook als men een waarschijnlijk aanzuigende werking vaneen verzekering zware geneeskundige risico’s in aanmerking neemt, zal het aantal verpleegden in verhouding tot de totale bevolking nog betrekkelijk laag blijven. De cijfers bevestigen evenwel, dat voor degenen die dit risico treft, zeer hoge uitgaven moeten worden gedaan, namelijk gemid-
deld ƒ 6000,— per jaar. Dergelijke lasten zijn voor zeer velen in het geheel niet te dragen en door nagenoeg niemand volledig zelf te betalen. Een duidelijke aanwijzing van de zwaarte van de individuele lasten, welke van langdurige behandeling en verpleging het gevolg zijn is de schatting, dat van de totale kosten in 1964 van ruim 411 miljoen gulden, circa 65 % (266 miljoen) via de Armenwet door de overheid werd gedragen. Nu de Armenwet vervangen is door de Algemene Bijstandswet zal door de daarmee gepaard gaande verdere beperking van het verhaalsrecht dit percentage ongetwijfeld hoger zijn.
Sociale verzekering Voor de financiële grondslag van deze nieuwe verzekering is een voorziening gekozen, die het karakter heeft vaneen sociale verzekering. Op deze wijze wordt de solidariteitsgrondslag van de voorziening het duidelijkst tot uitdrukking gebracht, terwijl door uitvoering inde vorm vaneen sociale verzekering aansluiting kan worden verkregen aan het patroon van de georganiseerde volksgezondheidszorg, dat in ons land bestaat en dat toch wel bevredigend heeft gewerkt. De Algemene Wet Zware Geneeskundige Risico’s zal geheel op premiebasis worden gefinancierd. Hoewel het uiteraard nog te vroeg is om een exacte raming te gevan van het juiste premiepercen-
tage, dat bij de invoering van de verzekering zal worden vastgesteld, wordt gedacht aan een percentage inde orde van grootte van 1,6. De kring van de verzekerden is anders dan het geval is bij de tot nu toe tot stand gekomen volksverzekeringen, niet door enige leeftijdsgrens beperkt, aangezien bij iedereen, ongeacht de leeftijd, de behoefte aan behandeling, verpleging en verzorging ter zake van zware risico’s, zich kan doen gevoelen. Revalidatie In het wetsontwerp wordt de revalidatie centraal gesteld, zodat de voorzieningen tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid een grote rol spelen. De aard, inhoud en omvang van de verstrekkingen zal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De verstrekkingen zijn in beginsel zowel op intramurale zorg als op extramurale zorg gericht. Dat wil zeggen, zowel op dé geneeskundige behandeling in een inrichting, maar ook de behandeling thuis (extramurale zorg). Beoogd wordt een geleidelijke ontwikkeling van de voorzieningen. Inde eerste plaats wordt gedacht aan zo volledig mogelijk verstrekken van de intramurale zorg in verpleegtehuizen en in inrichtingen voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten, alsmede in ziekenhuizen en sanatoria voor t.b.c.-patiënten, na afloop van het eerste jaar verpleging van zowel lichamelijk als geestelijk zieken. De verzekering zal, voor wat be-
treft het verlenen van de verstrekkingen worden uitgevoerd door de ziekenfondsen en door de ziektekostenverzekeraars. De benodigde middelen worden door de verzekerden opgebracht inde vorm vaneen door de Rijksbelastingdienst te heffen en te innen premie. Verzekerden jonger dan 15 jaar en verzekerden van 65 jaar en ouder zijn niet aan premieheffing onderworpen. De premie wordt vastgesteld door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De opgebrachte premie wordt gestort in het Algemeen Fonds Zware Geneeskundige Risico’s, waaruit de verzekering wordt gefinancierd. De bijdrage, welke de overheid thans verleent inde kosten van behandeling, verpleging en geneeskundige verzorging terzake van zware geneeskundige risico’s, welke in 1965 ƒ 310,— miljoen belopen, overeenkomende mët ruim 1 % volksverzekeringspremie, wordt bij invoering van de Algemene Wet Zware Geneeskundige Risico’s gehandhaafd als overheidsbijdrage inde sociale verzekering. De verder bij invoering benodigde middelen, van ruim 0,5 % volksverzekeringspremie in Orde van grootte overeenkomende met 0,7 % van de premieplichtige loonsom, zullen eveneens ten laste van het Rijk worden gebracht, waarmede de overheidsbijdrage inde sociale verzekering andermaal wordt verhoogd. Beide overheidsbijdragen zullen tezamen met de rijksbijdrage inde Algemene Ouderdomswet aangewend worden ter financiering van de kinderbijslagen krachtens de Algemene Kinderbijslagverzekering.