NOODZAAK TUSSENTIJDSE TRANSFERPERIODE NIET BEWEZEN

rSe inmiddels afgesloten tweede transferperiode in het nu lopende voetbalseizoen heeft twee zaken duidelijk onderstreept. Uit het aantal transfers – welgeteld 14 – is wel af te leiden, dat er praktisch geen behoefte bestond aan het uitwisselen van spelers gedurende een lopende competitie. Verwonderlijk is dit niet. De meeste contractspelers zijn op „seizoenbasis” aangenomen en tussentijdse wijzigingen zijn contractueel bijna onmogelijk. Het lijkt er zelfs op dat bij tussentijdse transfers nooit de beste spelers ter beschikking komen. Op enkele goede uitzonderingen na krijgen de clubs bij deze tweede periode hoogstens een aanbod van spelers die op grond van andere dan zuiver voetbaltechnische overwegingen de voorkeur aan dubverandering geven. Vervolgens heeft de nu afgesloten transferperiode overduidelijk aangetoond dat, bij gebrek aan beschikbare spelers op de binnenlandse markt, de aandacht van de clubs zich hoofdzakelijk op het buitenland heeft gericht. Van de 14 tot stand gebrachte „zaken” hadden

er maar liefst'lo betrekking op spelers met niet-Nederlandse nationaliteit. Nu willen wij niet beweren dat zo’n tweede transferperiode nu ook maar weer direct uit de reglementen moet worden geschrapt. De mogelijkheid om tijdens een lopende competitie een of meer spelers van club te doen veranderen, kan zijn nut hebben. Vooralsnog hebben wij dit evenwel nog niet gezien. Sterke voorkeur voor buitenlandse spelers Ook inde sportwereld ontkomt men moeilijk aan de praktijk van de vaderlandse zegswijze die ons (overigens zonder enige bewijsvoering) vertelt, dat zaken of personen die men van ver haalt, bijzonder aantrekkelijk zijn, vaak zelfs aantrekkelijker dan de zaken of de personen die men in zijn onmiddellijke omgeving aantreft. Inde sportwereld is de drang om naar het buitenland te kijken al heel sterk. Vele verenigingen geven er de voorkeur aan een buitenlandse trainer aan te trekken en blijkens de praktijk van de laatste transferperiode is de

voorkeur voor buitenlandse spelers ook weer stijgende. Misschien proberen die clubs door het aantrekken van buitenlanders ook iets mee naar eigen omgeving te voeren van de soms magische beeldvorming, welke er binnen onze grenzen van dat buitenland is gevormd. Zo’n buitenlandse naam en een beetje gebrekkig Hollands maken indruk op de spelers. De tijd is nog niet zo ver achter ons, waarin een club met een Engelse trainer pas goed meetelde. Geleidelijk aan is de voorkeur voor Engelse trainers weer wat gedaald en kwamen vooral trainers uit centraal-Europa op de voorgrond Met buitenlandse spelers ging het al niet anders. Toch zijn er maar weinig clubbesturen in ons land te vinden die onverdeeld enthousiast zijn over de aankopen van buitenlanders. Niet alleen bleken deze spelers al over hun hoogtepunt heen te zijn – tenslotte is een topspeler in zijn eigen land toch nog altijd meer waard dan in het buitenland-, maar vaak was het ook bijzonder moeilijk om de buitenlander aan de eigen gewoonten te doen wennen. Dat zo’n

buitenlander door de spelers inde lagere elftallen vaneen club als regel niet als een welkome gast werd binnengehaald, lag voor de hand. Tegenover deze toch wel duidelijke nadelen stond evenwel vaak het voordeel vaneen grotere publieke belangstelling, al bleek deze belangstelling nimmer constant. Zodra het nieuwtje eraf was en het publiek merkte dat ook de nieuwe buitenlandse aanwinst, met zoveel bravoure binnengehaald, zijn zwakke kanten had, bekoelde de liefde al snel. De praktijk is dat buitenlandse spelers, zo zij al gedurende enkele jaren in Nederland blijven spelen, veel van vereniging wisselen. Ook dit ligt voor de hand. Spelers uit het eigen land voelen zich in de betaalde sport dan wel wat minder aan een vereniging of aan een streekgebonden dan inde amateursector, de buitenlander is al gauw overal en nergens thuis en hij wisselt even gemakkelijk van overhemd als van clubkleuren. Ook deze losse binding met de club kan niet bevorderlijk zijn voor de ontplooiing van zijn spel in de nieuwe omgeving.

NIEUWE K.N.V.8.-COACH KREEG CONTRACT VOOR RUIM ZES JAAR

Wij zullen voorlopig nog moeten afwachten of de benoeming van de 33-jarige Georg Kessler tot bondscoach het effect zal hebben dat velen zich nu voorstellen. Laten wij vooropstellen, dat wij geen enkele reden hebben om te twijfelen aan de trainerscapaciteiten van de nieuwbenoemde oefenmeester van de K.N.V.B. Zijn opleiding aan de wereldberoemde Sporthogeschool van Keulen staat in ieder geval borg voor meer dan voldoende praktische en theoretische kennis van de sport; zijn assistentschap bij de even beroemde als succesvolle Duitse trainer Sepp Herberger, duidt erop dat Georg Kessler – op 23 september 1932 in Saarbrücken geboren als zoon vaneen Nederlandse moeder en Duitse vader – zeker niet tot de „middelmatige trainers” gerekend diende te worden en zijn werk, sinds september 1964 inde K.N.V.B. verricht als trainer van de jeugd, wettigt de verwachting dat er een goede keuze is gedaan. Toch is zijn succes als bondscoach nog lang niet verzekerd. De lijst waarop de namen van zijn toch ook illustere voorgangers eens stonden – en die het stuk voor stuk toch maar korte tijd uitgehouden hebben – maakt velen met ons toch wat onzeker. De vraag is of aan Georg Kessler die medewerking zal worden verleend, die op grond van allerlei redenen in het verleden aan zijn voorgangers eenvoudig werd geweigerd. De K.N.V.B. zelf schijnt bijzonder optimistisch. En dat is al veel gewonnen. De duur van het contract is bepaald tot 31 mei 1971, een langere periode dan waarop ooit een van Kesslers voorgangers kon bogen. In tegenstelling tot die voorgangers zal de nieuwe bondscoach niet angstvallig en krampachtig moeten streven naar het voorkomen van nederlagen, omdat nederlagen praktisch altijd inde schoenen geschoven worden van trainers en coaches. Gedekt dooreen ruim gesteld contract heeft Georg Kessler nu de kans om jonge spelers op te leiden tot interlandvoetbal. Dat kan niet in één, zelfs niet in twee seizoenen. Zeer waarschijnlijk zal de nieuwe coach op korte termijn zijn volle aandacht gaan besteden aan jong voetbaltalent, dat natuurlijk ook in ons land aanwezig is maar vaak te vroeg wordt ingezet en mede daardoor niet tot ontwikkeling komt. Houding ten opzichte van het interlandvoetbal moet grondig veranderen Als de fouten die er in het verleden met betrekking tot de opbouw en de training van het nationale elftal zijn gemaakt, tot lering hebben gestrekt, dan mag Georg Kessler beslist niet mopperen. Dan zal hij inderdaad alleen en bij uitsluiting de technische leider worden van onze copspelers, zonder daarbij op een hinderlijke wijze gevolgd te worden door enkele officials, die zowel hun belangrijkheid als hun kennis van voetbalzaken schromelijk overschatten. Dan zal hij ook niet meer geconfronteerd worden met zich tegen selectie en training verzettende dubbestuurderen, die zich bovendien nog afzijdig wensen te houden wanneer er conflicten ontstaan tussen hun spelers en de bondscoach. Dan zal de K.N.V.B. er voortaan ook aan meewerken, dat de interland weer als een volwaardige wedstrijd kan worden gezien, ook door het publiek. Er zullen dan weer zondagen voor deze interlands worden vrijgemaakt, ondanks alle druk van de clubs, die elke speelmogelijkheid voor zich zelf wensen te houden en de interlands bij voorkeur op een doordeweekse avond zien weggedrukt. Wij zijn geneigd Georg Kessler de beste kansen van al zijn naoorlogse voorgangers te geven als de houding ten opzichte van het interlandvoetbal zowel inde hoogste bondskringen als inde kringen van onze topclubs radicaal wordt gewijzigd. Ook dan nog zal de nieuwbenoemde coach al zijn capaciteiten – en beslist niet alleen zijn voetbaltechnische – hard nodig hebben. Maar zijn jeugdige leeftijd en zijn groot enthousiasme zullen hem er doorheen helpen, al zal hij er goed aan doen zich ook gedegen voor te bereiden op een serie onvermijdelijke teleurstellingen. Leo Pagano

GEORG KESSLER ... bondscoach die medewerking nodig heeft ...