HOE ZOUDEN Wlü MOETEN LEVEN ?
Hoe zouden wij moeten leven zonder dromen? Zonder de droom van de Zaltbommelse toren over de Waal. En het kleine dappere kerkje aan deze kant, waarin zondags de gezangen gedempt te horen zijn tot op de uiterwaarden. Vol sneeuw ligt het land en bescheiden rijtjes wilgen staan tegen de vrieslucht. Ik lees een krant vol onheil en dreiging. In Vietnam stierven jonge jongens met dè droom van hun eigen winterland, dat ze nog even inde geest zagen toen de hel losbarstte. Naast mij zit een priester die in zijn psalmen het droge bijbeiland met het Nederlandse sneeuwland vermengt. Want ook hij kan niet zonder dromen. En op het ijs stuntelt een kind dat droomt van verre tochten en schone schaatsoverwinningen als die van Sjoukje. Wie weet. Tegenover mij zit een vakbondsleider. Hij is niet per auto gegaan. Wat droomt hij? Of is dit de man zonder dromen? Hij moet iedere dag het gevecht in. Dat betreurt hij niet. Voor alle sociale vooruitgang is gevecht geleverd. Nu zie ik ook hem even opkijken van zijn stukken. Zou hij dromen vaneen grote vergadering waarop hij op de schouders wordt genomen? Wie weet. BAREND
In deze winterse tijd heeft vooral de binnenscheepvaart het moeilijk. Meer over deze fascinerende sector van het vervoer op de binnenpagina’s.
Soms roept er één: „Hé... jij daar, zwarte...”
Vaneen meneer Verwoerd hebben ze waarschijnlijk nog nooit gehoord, en als het even wil ook niet vaneen Defence and Aid Fund. Woorden als „segregatie” en „integratie” zijn voor hen gewoon „moeilijke woorden” en moeilijke woorden . . . daar moet je maar weinig aan denken wanneer je heel jong bent en geniet van de grappen vaneen standwerker. Segregatie . . . rassenintegratie . . . dat zijn zaken waar de grote mensen zich mee bezighouden. Zaken die sommige van die grote mensen heel boos kunnen maken en anderen heel verdrietig. Maar die grote mensen hebben zo veel van die dingen waarover ze boos of verdrietig worden. Er zijn zoveel dingen die vreselijk belangrijk zijn en waarover druk gepraat, geconfereerd en geruzied moet worden. Móét worden. Want er zijn zaken inde wereld die onverdraaglijk zijn. Maar daaraan denk je niet wanneer je ineen land woont, waar je meestal niet eens merkt dat je een andere huidskleur hebt. Hoewel . . . soms roept er één: „Hé ... jij daar, zwarte . . . !” En dan heb je ineens inde gaten dat sommige mensen je anders vinden. En wanneer je wat ondeugend bent geweest, net zoals zoveel andere jongens, dan schelden sommige mensen. Dan gebruiken ze woorden als „nikker”, om van andere woorden maar niet te spreken. Ook in Nederland. Maar dat is iets waar alleen grote mensen lang verdrietig om blijven. Maar als je met het meisje-uit-de-straat naar de markt gaat, dan heb je plezier. Om alles. Om die standwerker met zijn gekke verhalen. Maar ook om die vrouw die bananen verkoopt. En om die man die band en garen aanprijst, alsof het de grootste kostbaarheden zijn. Dan sta je te genieten aan de kramen. Dan lach je dat je mond er wijd open van staat. Samen met al die anderen. En dan denk je niet eens aan nare mensen, die negers anders vinden . . .