KAMPIOENSLIED.

/ 1. Fey-en-oord, zoo gaat ie prach-t’ig. Hou me vast, zoo wordt ie fijn;

< Hou me vast, het is zoo mach – tig. Heer – lijk, kam -pi – oen te zijn!

Spe – len, dat de bal – ken kra – ken, Speel de pan – nen van de da – ken,

\ Speel mijn hart, in laai -en brand: Kam -pi – oen van Ne – der – land! /i ? Jt , i , A- , ♦

2. Ga ze één voor één trakteeren En onthaal ze maar royaal.

Zoo, dat ze het nooit verteren. Hun rood-witte-koolen-maal.

Spelen, dat de boomen botten. Dat de wijzen en de zotten Raken boven hun verstand: Kampioen van Nederland!

: 3. ! Jongens, zal het nou gebeuren, I Kan ik vast er van op aan ? • Weet, heel Feyenoord zal treuren, . Als je kansen nog vergaan. ; Spelen, dat de dagen lengen, I Spelen, dat je schoenen zengen, .i En de wereld watertandt.

; Kampioen van Nederland !

• 4. . Laat de kans je niet ontglippen, Feyenoord, gedenk je vlag.

Ach, ik proef al met de lippen Onzen glorieusten dag. Spelen, dat de wolken schallen.

Spelen, dat de duizendtallen Dansend zingen, hand in hand: Kampioen van Nederland!