■ij smeekeno uit ; ~zïj is | lemcene dievegge ! Je oudel hebben haar weggejaagd! Denk aan je positie ! O, Roy, wat ben je toch wreed ! Maal ik vergeef je ; ik wil alleen verhinderen, dat je ’n onherstelbare dwaasheid zal begaan.” ,( Hij luisterde ~ , ' niet naar haar; het kostte hem, den krachtigen y man, niet veel moeite, zich van haar los te rukken. Snikkend liet zij zich in \ , een stoei vallen \ en hoopte daar- y door het harde ge- t moed van den man, dien zij tot haar prooi gekozen had, te vermurwen. Toen zij opzag, was lord Royston verdwenen.
In de hal zag hij Beryl niet. Hij herinnerde zich nu, dat zij een hoed op had. Een oogenblik later stond hij onder den overdekten zuilengang voor het kasteel en keek de laan af. Er was geen spoor van Beryl te zien. Och, ze zou naar hcur kamer gegaan zijn om daar te wachten op de auto. Hij klopte op de deur ; geen antwoord. Hij ging de kamer binnen, maar er was niemand. Er stond een gesloten koffer op den grond, op welks deksel een adres geplakt was. Op den schoorsteenmantel lag een aan hem geadresseerde brief. Het sprak van zelf, zoo dacht hij, dat zij hem had willen schrijven vóór haar vertrek. Als hij den brief gelezen had, dan zou hij zien, waar zij gebleven was. Mogelijk zat zij in de naaikamer te wachten totdat de auto voor was. Hij zou naar haar toe gaan en haar op z’n knieën vergiffenis vragen, omdat hij ook maar eén oogenb: k aan haar eerlijkheid getwijfeld had. Hij had zich door den schijn, die tegen haar was, laten bedriegen en haar daardoor in den steek gelaten, toen zij z'n hulp en steun zoo dringend noodig had. Hij scheurde de enveloppe open en las : IV cturf OU ik oioet denkep. dat ook
/// geen vertrouwen meer in mij stelt. Dat vertrouwen was niet sterk genoeg, om de zware proef te doorstaan, waaraan het was blootgesteld. Ik ben onschuldig. .Mijn onschuld bewijzen kan ik niet; misschien zal ik dat nooit kunnen doen, maar ik,zweer je bij Ood, dat ik onschuldig ben 1 We zullen elkaar wel nooit meer zien, maar nu ik je dit _ naar waarheid geschreven heb. ben ik kalmer. Ik zal altijd voor je geluk blijven bidden, Ood zegene je ! Ik zal ad ongelukkig blijven, totdat mijn goede naam in eere hersteld is. Vaarwel ! ® B. W.
Royston drukte een viirigen kus op den briet van het aangebeden meisje. Hij twijfelde nu geen oogenblik meer aan haar _ onschuld. Hij was er van overtuigd, dat z| het slachtoffer van een schandelijke intrij was. Daarna ging hij naar zijn moeder 018 haar zijn oveituiging bij te brengen, dat Beryl groot onrecht was aangedaan. Hij wilde vragen om in elk geval haar eindoordeel in deze geheimzinnige zaak op te schorten. Hij zou dan in de gelegenheid zijn om het ongelukkige mejsje. steun
Maar de gravin was niet verliefd en daarom weinig vatbaar voor gevoelsargumenten. Het nuchtere feit, dat zij met eigen oogen gezien had, dat de ring in den zak van het meisje was gevonden, woog bij haar zwaarder dan alle door Royston te berde gebrachte vermoedens en veronderstellingen. ...Miss Wynne is me bitter tegengevallen,” zei de gravin, „en van jou, mijn zoon, had ik nooit gedacht, dat je met dat meisje als ’t ware zoudt samenspannen om mij te misleiden. )e moet haar zeker vroeger gekend hebben, anders begrijp ik niet, hoe je op zoo’n gemeenzamen voet met haar kon omgaan. Heb je het er misschien op toegelegd om haar hier te krijgen ?” „Kom nu, moeder 1 Ik wil niet, dat U zoo over me denkt.” Daarop liefkoosde en kuste hij haar. „U zult de waarheid hooren.” Nu gaf hij de gravin een uitvoerig relaas van zijn eerste kennismaking met Beryl, van hun gezamenlijke reis naar Hazelmeade en van hun ontmoeting op het gemaskerd bal ! |
pleit ook al ten zeerste tegen haar !” riep lady Hazeltneade uit ; „zij wist heel goed, dat ik het volstrekt niet zou goedkeuren als zij naar het bal ging ! Ze heeft me wetens en willens bedrogen !” „Och moeder, vergeet niet, dat een bal een heerlijk iets is voor een long meisje, dat zoo uitstekend dansen
kan als zij. U moet het meer als een aardigheid beschouwen ; zoo iets als een grap van een bij-de-hand en jong meisje, dat pas van school komt. Toen ik tot de ontdekking kwam, wie zij was, vertelde ze mij, dat zij nog nooit zoo iets heerlijks had hijgewoond. U moet haar dat niet kwalijk nemen.” „En dan heeft ze je er toe overgehaald, om met haar te gaan zeilen !” „Ja, ais u de leugens van mevrouw Rénard als waarheid gelooft! Ik haalde haar over om dat zeiltochtje te maken.” Hij vertelde nu een en ander van het geval. „Steila en nog iemand, zouden ook van de partij zijn, maar te elfder ure ontbraken zij op ’t appèl. Het is ecu meisje, waar niets op te zeggen valt ; we hebben haar groot onrecht aangedaan.” Nog waren moeder en zoon in gesprek, toen een dienstbode kwam zeggen, dat de auto al geruimen tijd voor was, maar dat juffrouw Wynne niet was te vinden. I
„Een van de tuinlieden,” liet zij erop volgen, ~heeft haar weg zien gaan met een taschje in de hand.” „Misschien is zij te voet naar 't station vertrokken en heeft zij den trein nog kunnen halen,” zei de gravin. Roy keek op zijn horloge. „De sneltrein naar Londen moet nu al weg zijn, en dan is het te laat om te zorgen, dat zij niet vertrekt.” „Zoo is het goed, mijn jongen ; het is een zeer onaangename geschiedenis, en ik ben blij, dat juffrouw Wynne weg i.s. Ik zal haar vader telegrafeeren. Wil jij het telegram voor me schrijven V” De gravin dicteerde haar zoon het telegram. Hij vvas intusschen vast besloten orn Beryl achterna te reuzen, zoodra de logés vertrokken waren. |
I lien paar minuten later was hij bij Stella en hoe langer zij de kwestie van den gestolen rnarkiezen-ring met elkaar bespraken, hoe meer won de overtuiging bij hen veld, dat Beryl het slachtoffer geworden was van een schandelijk komplot. , „Wie is die mevrouw Üelauney-Rénard toch, die je hier in huis gehaald hebt ?” vroeg lady Stella, met onmiskenbaren argwaan. ~lk weet het niet,” antwoordde haar broeder. „Zij sclïeen mij toe in alle opzichten een dame te zijn, maar nu begin ik er sterk aan te twijfelen.” „Als ze ook maar een greintje gevoel heeft, dan moet ze nu heen gaan. Ik geloof, dat zij een valsch, harteloos schepsel is. Die arme Beryl! Ik zal haar voorspraak zijn. Zij is geen meisje, dat onder verdenking van diefstal moet blijven." ~lk vergeef het me zelf nooit,” riep Koy, als in wanhoop uit, „dat ik van 't begin af, niet krachtig voor haar in de bres gesprongen ben.”
Toen Beryl de bibliotheek verlaten had, pu ze maar' let liefst hebben willen sterven. Maar zij, die wenscheni !e sterven, gaan nog niet dood. Ware vrienden in den; nood ! Die bestonden niet, behalve in den huise-, lijken kring te Maplesbury, in het kleine land-' L huisje met klimop en wilden wingerd begroeid.i Daar was haar eenige toevlucht, daar moest tM halm Mirt den eerstvolgenden trein. Ja, Royston had zich reeds door haar vijandin laten troosten,, Hoe was; het mogeiijk ? Moe was het moge-, lijk, dat hij, die enkele uren geleden| haar zoo dikwijls had gezegd, dat' hij haar innig liefhad, zich nu en zóó liet troosten en liefkoozen door een andere vrouw V , Beryl liep snel de laan door ;; om in de laan te komen, had zij| den kortsten weg door het uit-; gestrekte park genomen. Verteerdl door droefheid, zag zij niet, dat een; paar oogen spiedend op haar ge-j richt waren en dat een man haar; ; ijlings volgde op haar weg naar het; ( " portiershuisje. | I Horace Craven liep op het terrasj , J rookte een sigaar, toen hij Berylj met haar reistaschje in de hand, het kasteel zag ver-i laten. Zijn besluit was onmiddellijk genomen. Hijj i haalde zijn hoed en overjas, die in de hal hingen en| j ging haar achterna. i j Nadat hij haar op den grooten weg had ingehaald,| wilde hij haar aanspreken, maar zij verzocht hem haari met rust te laten en van zijn gezelschap verschoond tej blijven. Hij hield echter aan en begon met nederig zijn; verontschuldiging aan te bieden voor het gebeurde bij. de trap. , ,Ik heb van uw ongeluk gehoord en heb diep lijden met U, arm kind ! Ik zou zoo graag uw vriendi willen zijn.” , , i vriendschap hebben,” luiddej
„Het zij zoo, maar ik ben ten zeerste met Uw lot begaan en ik zou het me zelf nooit vergeven, als ik U in den toestand, waarin U verkeert, alleen op reis Het gaan. Ik zal U tot aan Uw ouderlijk huis brengen en aan Uw ouders zeggen, dat U onschuldig bent. Het is ’n schandelijke streek, die men LI gespeeld heeft. Voor mij staat het vast, dat U een vijand hebt. Als U me vertrouwt, dan zal ik alles in 't werk stellen om Uw onschuld aan ’t licht te brengen.” Zijn toon klonk zóó oprecht, hij was blijkbaar zoo begaan met het ongeluk dat over haar gekomen was.
Mijn toon heeft niets met deze zaak te maken, zei de gravin.
dat haar beangstigd en onschuldig gemoed er door getroffen werd.
„Dat U mij gaarne zoudt willen helpen, waardeer ik, maar dat neemt niet weg, dat ik de wijze, waarop U mij een paar uren geleden hebt behandeld, nog niet vergeten heb.” ~lk wensch alleen het weer goed bij U te maken,” zei hij op berouwvüllen toon.
Het gevolg van zijn aandringen was, dat zij hem toestond haar naar Londen te vergezellen. Zij begon nu ook een weinig vertrouwen te stellen in zijn herhaalde verzekering, dat hij er in zou slagen haar goeden naam te herstellen door bewijsmateriaal te verzamelen, waaruit haar onschuld zou blijken aan den diefstal van den ring. Hij gedroeg zich tegenover haar uiterst voorkomend en beleefd, zonder opdringerig te zien, zoodat zij ten slotte vertrouwen in hem begon te stellen en zich gesterkt en getroost voelde, toen zij goed en wel in den sneltrein zat.
Het voorgevallene op dien dag had Beryl’s zenuwgestel hevig geschokt. Zij gevoelde zich zeer afgemat ; een doodelijke bleekheid verspreidde zich over haar gelaat. „Ik zie tot m’n spijt, dat U zich onwel gevoelt,” zei Craven, die haar geen oogenblik uit het oog verloor ; „kan ik ook iets voor U doen ?”
Het bleek echter, dat men de ongesteldheid van Beryl op ’t oogenblik maar op haar beloop moest laten. Zij trachtte gedurende de lange reis wat te slapen en daardoor den ongelukkigen toestand, waarin zij verkeerde, zoo goed en kwaad als het ging, te vergeten, of liever, er niet aan te denken.
Voortdurend echter stond Royston’s gestalte haar voor den geest; telkens meende zij tusschen het ratelen der wielen en het gestamp der machine, zijn stem te hoorcii. Uitgeput van vermoeienis lag zij achterover in de coupé. Welk een onverwacht en vreeselijk einde, zoo dacht zij, was aan haar droomen van geluk gekomen ! Hoe zou zij thuis ontvangen worden ? Helena zou zeggen, dat zij het wel voorspeld had I Ja, nu zag zij in, dat geen geluk ter wereld, het halen kan bij het huiselijk geluk onder moeder's vleugelen, gekoesterd door den liefdevollen blik van een edelen vader! Maar tot welken prijs I
O, na dat gemaskerd bal was het ongeluk over haar gekomen als een vloedgolf. Als zij maar tevreden geweest was met de prachtige betrekking, zonder meer, die haar als ’t ware in den schoot was gelegd, dan zou zij nu niet zoo rampzalig zijn ! O, wat gevoelde zij zich ziek I Het was of een verteerend vuur door haar aderen woedde. Had zij soms koorts ? ’t Was waar ook, in heel Engeland heerschte op ’t oogenblik influenza ; ook in Hazelmeade waren enkele gevallen voorgekomen. Misschien had zij gisteravond onder het zeilen kou gevat en was zij nu door degevreesde ziekte aangetast.
Zij schreef hem een kort briefje.
zij gevoekie zich meer en meer ongesiélö en was daarom blij, dat zij iemand bij zich had, die op reis voor haar zorgen kon. Zonder hulp zou zij niet de plaats harer bestemming kunnen bereiken. Alles scheen om haar heen te draaien. De doodsbleeke kleur op haar wangen was door een gloeiend rood vervangen ; zij lag daat nu met koortsachtig schitterende oogen. Bijwijlen voer haar een koude rilling door de leden. Eindelijk stopte de trein te Paddington. Beryl gevoelde zich duizelig, doodzwak en niet in staat om te denken. Horace Graven hielp haai bij ’t uitstappen, liet een taxi voorkomen en eenige oogenblikken daarna ging het ir snelle vaart naar een froot, somber uis in Bayswater, waarvoor het voertuig stil hield. Toen ontwaakte Beryl uit haar verdooving ; zij scheen zich weer bewust te worden van de werkelijkheid en zag onmiddellijk, dat men haar ergens gebracht had, waar zij nog nooit geweest was.; „Waar hebt U me naar toe gebracht?” vroeg zij,| toen Graven haar de hand reikte om haar bij het uit-j Stappen behulpzaam te zijn.
en begon met nederig zijn verontschuldiging aan te bieden.
„Naar een van m’n vrienden om wat uit te rusten. De lange reis heeft te veel van Uw krachten gevergd. U is te zwak om direct naar Maplesbury door te sporen. Het is beter, dat we de reis voor een paar uren Snderbreken.” Dit alles klonk heel verstandig; zij gevoelde zich boirendien te ziek om over hetgeen hij zei, van gedachten fe wisselen en was veel te blij, nu zij wist dat een vertrouwd persoon voor haar zorgde. ("Wordt vervolgd.)