gravin, „hij is prachtig en misschien eenig in z’n soort! Maar zoo iets van juffrouw Wynne te moeten ondervinden! Het heeft me vreeselijk aangedaan!” Het scheen of mevrouw Rénard aarzelde om aan het verzoek der gravin te voldoen. „U moet er maar niet meer aan denken; ik wensch verder geen gevolg aan de zaak te geven.”

~Ja, ik zou gaarne den ring even willen zien,” zei de graaf; „ik vind het een ellendig geval. Nooit zou ik zoo iets van het kind gedacht hebben. Ze scheen absoluut niet tot iets dergelijks in staat te zijn.” Mevrouw F<énard gaf hem den ring en wees op de groote waarde er van als erfstuk, die de waarde als kleinood overtrof. ~Het is inaerdaad een prachtstuk! Maar nu ik hem goed beschouw, komt het me voor dat ik een soortgelijken ring eenigen tijd geleden gezien heb. Of was het een photografie?” Hij dacht nog even na en jaf haar den ring terug. |

„Ir zullen wet meer ringen van die soort bestaan,” antwoordde mevrouw Rénard en haar stem klonk gejaagd. „Lady Hazelmeade zal wel niet beneden komen om te lunchen; ze ziet er bleek en vermoeid uit.” Ónder het spteken had zij den ring niet aan haar vinger gestoken, maar in haar handtaschje gedaari. „Neen, ik ben niet van pian om te komen lunchen,” zei de gravin; „maar ik moet u m’n verontschuldiging aanbieden voor de enkele onaangename dingen die ik tl misschien gezegd heb. U hadt gelijk met het onderzoek door te drijven, omdat u zeker van uw zaak was. Het spijt me, dat mijn zoon en ik zich tegen dat onderzoek een weinig verzet hebben.” „Het is niet de moeite waard om daarop nog terug te komen, mijn waarde lady Hazelmeade,” zei mevrouw Rénard, met gevoel; „ik voor mij denk al niet meer aan het heele geval. „Nu ben ik er!” riep de graaf die inmiddels over den ring scheen nagedacht te hebben; „hij lijkt precies op het juweel, dat ecnige jaren gelden een Amenkaansche vrouw in Parijs, van een onzer kennissen gestolen heeft. Je zult het je nog wel herinneren, m’n beste; zij droeg dit kostbaar sieraad alleen bij of« ficieëele gelegenheden.” _Maar lieve man, wat een veronderstelling!” riep

de gravin uit. „Excuseer me, mevrouw Rénard; ik bedoel alleen, dat uw ring mij aan het geval herinnerde, waarvan ik zooeven gewag maakte. Het spreekt vanzelf, dat er ringen zijn, die veel overeenkomst met elkaar hebben.” Een verlegen lachje speelde om de lippen van de aangesprokene. ~U hebt gelijk,” antwoordde zij; „deze ring is een erfstuk, daarom juist hecht ik er zoo veel waarde aan.” Zij nam nu afscheid van het grafelijk echtpaar om te gaan zien waar lord Royston Blair gebleven was.

TWAALFDE HOOFDSTUK. EEN SCHEEPJE ZONDER ROER.

Het scheen Beryl toe, dat zij reddeloos verloren was. Met haar geluk was het gedaan 1 Buiten haar schuld, had zij haar goeden naam verloren; er rustte een onuitwischbare smet op haar karakter als vrouw van eer ; men zou haar voortaan onder de misdadigers rekenen; er bleef haar niets anders over dan te sterven.

.Maar het ergste van alles was, dat Royston, dien zij zoo innig lief had, en op wien zij in haar ongeluk, als op een rots meende te kunnen steunen, haar ook in den. steek had gelaten. Mevrouw Rénard was er in geslaagd hem de overtuiging bij te brengen, dat zij een gemeene dievegge was. Voortaan zou hij met ver-

achting op haar neerzien. Het was verschrikkelijk 1 Beryl wierp zich in wanhoop op haar bed, verborg haar gezichtje in de kussens en schreide zóó droevig, alsof haar hartje moest breken. Wat zouden haar ouders wel zeggen, als zij het hoorden 1 Zij zouden natuurlijk niet in de schuld van hun kind gelooven, maar evenmin als zij zelf, zouden zij de vreeselijke beschuldiging kunnen ontzenuwen. Hoe was het toch mogelijk dat die ring in haar zak terecht gekomen was ? Zij had wel eens van handige'kunstgrepen gehoord, en zij twijfelde er niet aan, of zij was er het slachtoffer van geworden. Zij dacht er over na, of de ring misschien door mevrouw Rénard zelf in haar zak gemoffeld was, toen zij samen het werkmandje doorsnuffeld hadden. In haar opgewondenheid en omdat zij zoo diep ter neergeslagen was, dacht zij niet meer aan haar ontmoeting met dien hatelijken man, den z.g.n. „roofvogel”. De ongehoorde beleediging, neen, het ten hemel schreiend onrecht, haar door mevrouw Rénard aangedaan, had de onwaardige behandeling van dien kerel uit haar geheugen verdrongen. Bovendien, wat had hij met den ring te maken ? In haar wanhoop verlangde zij op ’t oogenblik alleen Royston te zien en te spreken. Zijn verachting vreesde zij alleen ; dat hij geen vertrouwen meer in haar stelde, dat zij zijn vertrouwen misschien onherroepelijk verloren had, dat was het, wat haar den dood zou aandoen 1 Maar moest hij eigenlijk niet in haar schuld gelooven, nu hij met eigen oogen gezien had, dat de ring uit haar zak te voorschijn gehaald was I Terwijl deze gedachten haar door het hoofd speelden, herinnerde zij zich, dat zij zich tot haar vertrek gereed moest maken. De gravin had gezegd, dat zij moest zorgen den sneltrein naar Londen te halen.

die over een uur vertrok, en dat de auto haar naar het station zou brengen.

Op het oogenblik verlangde zij maar één ding : dit huis te verlaten en haar leed voor menschenoogen te verbergen; alleen te blijven. Daarom beslootjzij geen gebruik van de auto te maken en te voet naar het station te gaan. Zij pakte spoedig haar koffer, die zij niet mee zou nemen, maar die men haar dan maar moest nazenden ; de weinige voorwerpen, die zij bij de hand wilde hebben, deed zij in een handtaschje, daarna zette zij met bevende handen haar hoed op, terwijl de tranen haar over de wangen stroomden.

De gedachte kwam eensklaps bij haar op een paar regels aan Royston te schrijven. Zij had hem slechts weinig te zeggen, maar dat weinige zou misschien voldoende zijn, om hem te doen inzien, dat hij door haar te veroordeelen, overijld te werk gegaan was. Zij schreef hem dus een kort briefje, schreef er zijn adres op en legde het, duidelijk zichtbaar, tegen een vaas op den schoorsteenmantel. Vervolgens zag zij op tafel een boek liggen, dat zij uit de bibliotheek gehaald, maar nog niet terugbezorgd had. Zij nam het op en ging naar beneden.

Terwijl Beryl haar koffer pakte, had lord Royston zijn toevlucht in de bibliotheek gezocht. Hij was er alleen en blij dat hij door niemand met vragen las-

tig zou worden gevallen. Hij wilde zich van dezen zwaren slag, die hem getroffen had, een weinig herstellen. Langzaam liep hij het langwerpig vertrek op en neer, terwijl hij het voorgevallene aan zijn geestesoog liet voorbij gaan. Steeds zag hij in zijn verbeelding Beryl’s blik van stomme verbazing en afgrijzen, toen haar hand den ring in haar zak vond. Het was geen blik waaruit schuldbewustzijn sprak. Neen, het was een blik van ontzetting 1 Zij zag er op het oogenblik, dat de schijn tegen haar was, niet uit als iemand, die op een misdaad was betrapt. Uit haar heele houding sprak pijnlijke verbazing en direct daarna verbijstering, die aan krankzinnigheid grensde. Wanneer zij geweten had, dat de ring daar was, waar zij hem zelf gevonden had, n.l. in haar zak, dan zou zij nooit zoo’n natuurlijke verbazing hebben kunnen veinzen. Waarom had hij aan dit alles niet eerder gedacht ? De gebeurtenissen waren ook zóó verrassend geweest en hadden elkander ook zóó snel opgevolgd, dat hij geen tijd had gehad om na te denken. De omstandigheden hadden er toe geleid, om haar schuld als ’t ware zienderoogen aan te toonen, terwijl zij, nu hij er rustig over nadacht, waarschijnlijk het slachtofter was van een helsche intrigue. Maar de beweegreden daartoe ? Royston voelde een huivering door de leden varen, toen hij als bij intuïtie begreep, dat de beweegreden de jalouzie van mevrouw Delauney-Rénard moest zijn. Zij had het er op toegelegd, – hij zag dit nu duidelijk in om z’n vrouw te worden en toen een andere vrouw haar van z’n zijde dreigde weg te dringen, had zij er niet tegen opgezien om zich op haar mededingster door een gewetenlooze handigheid te wreken. Er was iets in deze weduwe Royston voelde dit dat meer dan een vermoeden van gewetenloosheid rechtvaardigde. |

Het was in ’t algemeen, zoo dacht hij, wel een wat ver gezochte oplossing van het geheim, ofschoon zij in zijn oog voor de hand lag. Maar het was ook de eenig mogelijke. Als deze oplossing niet de juiste was, dan zou hij moeten gelooven in Beryl’s schuld als dievegge, flij riep in zijn geheugen de herinnering wakker aan zijn gesprekken met het meisje dat hij

zoo lief had, haar onschuld, haar reinheid, haar gepast gevoel van eigenwaarde, en hij kwam tot het besluit, dat het verkeerd zou zijn, om iu het feit, dat de ring bij haar was gevonden, een onomstootelijk bewijs van haar schuld te zien. Maar aan den anderen kant, wilde het hem voorkomen, dat het voorbarig zou wezen, om mevrouw Rénard in staat te achten, zoo’n in-gemeenen, ten hemel- om- wraak-schreienden streek tegen een onschuldig meisje uit te halen.

Aldus door tegenstrijdige gevoelens heen en. weer geslingerd en het nog niet met zich zelf eens zijnde, welke gedragslijn te volgen, viel hij moedeloos in een lagen leuningstoel en verborg zijn gelaat in z’n handen. Na nog eenigen tijd te hebben nagedacht en het voor en tegen te hebben gewikt en gewogen, kwam hij tot de conclusie, dat, hoe de schijn ook tegen haar was, Beryl onschuldig moest wezen. Zijn besluit was genomen, toen de deur der bibliotheek geopend werd en mevrouw Delaiiney-Rénard binnen trad. |

en mevrouw ueiauney-Kenara oinnen iraa. „Arme jongen !” zoo klonk het op ineewarigen toon van haar lippen ; „arme jongen, ik heb overal naar je gezocht.” Zij legde zacht haar hand op zijn hoofd. „Kom, zit niet zoo te treuren. Het spijt me vreeselijk. Ik zou ik weet niet wat hebben willen geven als het meisje onschuldig was, maar.... maar.... ik was van haar schuld overtuigd. Niemand anders kan het gedaan hebben dan zij.” Lord Royston stond op en zag haar vastberaden in ’t gelaat ; ~lk geloof niet dat zij den ring gestolen heeft. De schijn is tegen haar, maar ik ben ervan overtuigd, dat hier de-een of andere gerneene streek in ’t spel is.” Mevrouw Rénai

Ik zou gaarne den ring even willen zien

td keek hem verbaasd aan. „Een geineene streek? Zou dat mogelijk zijn? O, kon ik het maar geiooven ! Het zou mij veel waard wezen, ais ik dat geiooven kon !” Royston keek haar scherp in ’t gelaat, waarvan op dit oogenblik elke trek sprak van liefde voor hem. Hij was op het punt om haar ronduit te zeggen wat hij van haar dacht, toen de gedachte dat zij als gast onder het dak zijns vaders vertoefde, hem de woorden in de keel terug drong. Er viel tot nu toe niets tegen haar te bewijzen en zonder bewijs kon hij niets tegen haar beginnen. Hij gevoelde zich machteloos, liel haar staan en begon opnieuw het vertek op en neef te loopen.

„Begrijp je niet, Roy,” zei ze, naar hem toegaande en haar arm door den zijnen stekend, hetgeen hij werktuigelijk en zonder eenig blijk van aanmoediging toeliet, „begrijp je niet, dat ik er verschrikkelijk onder lijd, nu ik zie, dat het geval met dat meisje, je tegen mij ingenomen heeft. Maar je weet toch lieve jongen, dat ik er niets aan doen kon ! Bovendien, het is maar goed, dat die juffrouw Wynne ontmaskerd is. Bedenk eens, hoe gevaarlijk de tegenwoordigheid van zoo iemand hier in huis moest zijn ! Wat zou er al niet hebben kunnen gebeuren 1 Je moeder dankt den hemel, dat zij nu weg is. Zij rékende natuurlijk op de welwillende gevoelens, die ie voor haar aan den dag gelegd hebt ; zij kon zich zoo lief en aardig voordoen, maar ze was zoo geslepen! Dat meisje zou ons allen om den tuin geleid hebben, zooals op ’t ba 1.... ~Och, wees toch niet zoo dwaas 1” riep hij, ongeduldig, terwijl hij z’n arm uit den haren trok, „maak toch niet zoo’n drukte over een onschuldige grap !” Het scheen, alsof de tranen in mevrouw Rénard’s

oogen sprongen. Zij haastte zich die weg te vegen. „Wat ben je veranderd, Roy ! Hoe heel anders was je in Londen tegenover mij! Je weet dat ik hier gekomen ben, om steeds in je nabijheid te wezen ! Je kunt niet ontkennen, dat je mij duidelijk te kennen gegeven hebt, dat je me lief hadt. Is het niet zoo ?” Wat! Zou hij z’n leven lang met die weduwe opgescheept moeten zitten ? Dat nooit! Hij hief het hoofd op en zag haar met vasten biik aan. Daarna zeide hij langzaam, op ieder woord bijna den klemtoon leggend; „Hetgeen fusschen ons beiden is voorgevallen, mevrouw Rénard, was, wel beschouwd, van zeer oppervlakkigen aard, zonder eenige beteekenis. Het spijt me voor u, wanneer u zich, naar aanleiding daarvan, illusies hebt geschapen, die nooit verwezenlijkt kunnen worden.”

„Ik heb nooit iemand zoo innig lief gehad als jon !” riep zij als in vervoering uit, terwijl ze haar armen om zijn hals sloeg, „Heb je dat soms vergeten ? Hou je dan niet meer van me ? Geef me een kus, Roy !” Een onbeschrijfelijk gevoel van afkeer van die vrouw maakte zich van lord Royston meester. Haar aanraking deed hem huiveren. Hij trachtte haar van zich af te schudden. Daar werd zacht op de deur geklopt en een oogenbllk later stond Beryl op den drempel van het vertrek.

De jonge iord stond als versteend van schrik. Hij zag haar ontsteld gelaat. Daarna zag hij haar met opgeheven hoofd, terwijl zij zich excuseerde voor de stoornis, de bibliotheek binnen komen, het door haar geleende boek op de tafel leggen en even onverwacht als zij gekomen was, weer verdwijnen. Zij had gezien, dat mevrouw Rénard hem omhelsde, O, hoe schaamde hij zich.

Onder den uitroep : „loop naar den drommel!” wierp hij de weduwe van zich af en wilde Beryl naijlen. Maar zij, door razende jaloezie gedreven, klemde zich aan hem vast en hield hem terug. ..Laat je toch niet door dat meisje inpakken !” riep