hoe onze 17e eeuwers kalm hun rug naar het oorlogsrumoer keerden en, wanneer dit hun lustte, hun arcadië schilderden, wanneer zij het als Rembrandt niet verwerkten in hun kunst, terwijl een Jan Steen er bij gelegenheid in humor boven uit weet te stijgen. Maar zij werden niet als wij elke dag, elk uur bestookt door radio en courant, die de wijde wereld zo klein en onrustig maken. Moet voor ons dit niet een maning zijn?

Hierin dan kunnen ook de meesters van de romantische school ons sterken. Zij bouwdrn voort op de erfenis van onze Gouden Eeuw. Het is hun veelal zo meesterlijke, smetteloze techniek, die velen bekoort en die ons telkens weer influistert hoe souverein ook zij boven hun onderwerp en de tempeesten, die hun bijwijlen toch ook bestookten, stonden. Zij weten volkomen op te gaan in de wereld van hun droom en meer dan eens zo dichterlijke bepeinzingen. Het is dan al pais en vreê, dat hun landschappen en binnenhuizen ademen. Zij leren van onze 17e eeuwers, van Ruisdael, Hobbema, Potter, van onze binnenhuisschilders, maar zij weten van alles toch een eigen kant af te winnen. Hun eerlijkheid, hun eenvoud, hun trouwhartigheid is onverdacht. Nu eens zijn zij dichters, dan weer rustige waarnemers van het leven, tot het anecdotische toe, hun beschouwelijkheid is meer dan eens het resultaat van een benijdenswaardige levenswijsheid.

In ons land is de romantiek op onze spreekwoordelijke nuchterheid en werkelijkheidszin gestoten, en zij heeft daarmee een zeer bevredigend compromis gesloten. In verbond met haar heeft de Hollandse copieerlust des

dagelijksen levens, zoals Potgieter het uitdrukte, hsrhaaldelijk tot verrassende uitkomsten geleid. Zij hulde zich hier, zoals een ander schrijver dit eens zo aardig omschreef, in het kleed van intieme huiselijkheid. Er ontstonden juweeltjes van kunst, zoals dat van J. B. Kobell, dat op klein formaat heel de deftigheid van een gobelin te suggereren schijnt, of dat landschapje van Nuyen, dat zo superbe in zijn delicate penseelvoering en stemming is. Daar zijn verder Stroebel, Jan Weissenbruch, F. G. van Os, C. H. Meiners, Kasper Karsen, Cornelis Springer. G. G. Haanen en nog anderen. Zonder enige pretentie hebben deze schilders dit tijdvak een monument gezet, dat door de eeuwen heen zijn waarde zal behouden. De zeden en gewoonten van die dagen vinden in hun werk, ook naar de geest, een getrouwe afspiegeling, die men leest als een boek.

De romantiek is niet dood, geen verschijnsel waarmee we hebben afgedaan, niet enkel de springplank van de meesters van de Haagse School, die er in hun Gelderse romantische tijd en daaromtrent zoveel van leerden en waarin zij ter schole gingen. Zij is een eeuwig altijd weer terugkerend verschijnsel. De Haagse School is, ook in haar verdere vlucht, zonder haar niet te denken. Men vindt haar terug in Gorter’s Mei, in Van Oordt’s romans en Ary Prins’ prozazangen, in de z.g. neo-romantiek van heel de 19e en 20e eeuwse wereld, de schilders, de musici en de poëten, die, omdat zij de gave van het woord hebben, er wellicht het schoonst van hebben verteld.

A. W. FINCH, een impreóóioniót

In de schilderkunst van Finland is A. W. Finch nog steeds een belangrijke persoonlijkheid, ondanks het feit dat hij zeventien jaar geleden stierf. Een grote overzichtstentoonstelling welke verleden jaar in Helsinki onder grote belangstelling werd gehouden, bewees welk een krachtige figuur deze schilder is geweest en hoe groot zijn invloed op de schilderkunst van zijn tijd was.

Men denkt er eenvoudig niet aan dat hij Engelsman van geboorte was, die op latere leeftijd naar het noordelijke land kwam, dat hij leerde lief te hebben om zijn boeiende schoonheid van bossen en sneeuwvelden. Zijn werk is Fins en dank zij dat werk kon de schilderkunst in Fin-

land in de jaren na de eerste wereldoorlog een hoogtepunt bereiken.

Finch, die voordat hij naar Finland ging een tijd lang in Parijs woonde, was een warme vriend van Seurat en met deze werkte hij samen om datgene te bereiken wat wij heden het pointillisme noemen. Evenals bij Seurat en Signac vinden we bij Finch het streven de schilderkunst een monumentaler karakter te geven. Stabiliteit tegenover de instantele impressie, verkregen door het gebruik van de spectrumkleuren, zuiver en onvermengd, aangebracht in kleine vlekjes, wier grootte afhankelijk was van de afmetingen van het schilderij. Zo heeft Finch geruime tijd geschilderd, maar al-

Isngs werden de kleurvlekjes groter en zij kregen het karakter dat de toets eraan verleent. Het was een lichte, bewegelijke toets, die de landschappen een trillend leven gaf. Het verstandelijke dat toch dikwijls aan het pointillisme verbonden is, week voor een uit het gevoel stammende bewogenheid. Hiermee verdonkerde ook de kleur, maar toch niet zover het lichtende van het pointillisme het nieuwe werk onthouden werd. In de loop der jaren werd de penseelvoering breder en uiteindelijk deed een dieper levensgevoel zijn intrede in de kunst van Finch. Volbloed impressionist als hij was, wist hij zijn landschappen die atmosferische stemming te geven welke getuigt van een innige verbondenheid met het land.

Anthony Bosman