ties, die het volledigst het mensenleven met zijn conflicten, noden en vreugden weer-I spiegelen, gaat hij nadien uit de weg. Daarom ook blijft zijn Stier zulk een betekenisvel schilderij in zijn oeuvre.

Ik heb meer dan eens gestaan voor de schilderijen, waarmee ik kennis mocht maken. Is het niet aldus, dat elk schilderij van een meester, die werkelijk wat had te zeggen, een venster opent op zijn leven! In hun stomme welbespraaktheid kunnen ze, wie er voor open staat, soms heel wat vertellen. Zo stond ik voor Potter’s Stier. En weer dacht ik aan dit korte, maar zo welbesteed leven, aan zijn zachte, soms wat weemoedige aard, aan zijn, niettegenstaande dit, zo klaroen vaste blok, aan zijn, bij alle zorgen, die hem in verband met zijn zwakke gezondheid ten opzichte van zijn toekomst moeten hebben gekweld, zo rustige, aarzelloze, trouwhartige overwegingen en vastberaden besluiten. Ik dacht aan zijn verlangen naar noodgedwongen eenzaamheid, aan de troost, die hij moet hebben gevonden in de intieme besloten huiselijkheid, die hij zocht en mocht vinden, en aan de Arke Noachs, die wij in onze diepste gedachten wel allen en altijd bouwen als een veilig toevluchtsoord tegen de vloedgolf van het leven, en waaraan deze kleine dierenfamilie mij onwillekeurig herinnerde. Ik zag hem dwalen in het veld, met schetsboek en tekenstift gewapend en een praatje maken met den boer, toen de pastorale rust van het landschap werd verstoord door de dreiging van een onweersbui, die' het vee angstig en bekommerd deed samenscholen onder het geboomte. In de Stier leeft nog het oeroude instinct, de ingewortelde onrust, een late neerslag uit een tijdperk van tellurische verschrikkingen, die het lam bescherming doet zoeken bij ds moeder. Elk dier reageert naar zijn aard en Potter kent die aard ten volle. De boer is deze oerangst zo goed als te boven en kan een glimlach niet onderdrukken. Beredderend stelt hij zich op en verliest de zijnen niet uit het oog.

Men heeft wel eens gezegd, dat de boer er later in zou zijn geschilderd. Zowel compositorische als psychologische motieven pleiten hiertegen. Hij past in de diagonale 'opbouw van het geheel en zijn afwezigheid zou een gat in de compositie hebben gelaten. Potter was wel de schilder, die aan deze onrust uitdrukking kon geven. Het gevoel van doodsdreiging moet hem vertrouwd zijn geweest. En dit is wel zeker: zonder dit zou de stier juist datgene hebben gemist, wat hem zijn houding geeft, elk vezeltje in zijn machtig lichaam doet leven en zijn formidabele existentie zo nadrukkelijk betoont. Onrust, opstandigheid, verzet en weerbaarheid, dat zijn de hartstochten, die Potter naar de regel van de school van zijn tijd in hem doet op staan.

Het is de belichaming van dit alles, nadrukkelijk gecontoureerd tegen die dreigende lucht, die de stimulerende rol speelt in de dramatische compositie en er daarom een integrerend deel van uitmaakt, die, naar we mogen aannemen, den argelozen toeschouwer, ook al geeft hij zich daarvan niet immer bewust rekenschap, imponeert en niet énkel en alleen, zoals men veelal aanneemt, het mirakel van de trompe l’oeil. Dit is het wat hem zulk een indrukwekkende, pakkende exclamatieve houding geeft. Zij vormen een ondeelbare eenheid.

In zijn werk „Les Maitres d’autrefois” zegt Fromentin: „De openbare mening dwaalt nooit geheel en al. Langs zekere, vaak niet te best gekozen wegen, komt zij ten slotte tot een juiste waardering”. Moge de weg, die ik hier koos, een goede worden bevonden. Fromentin nam het in de zeventiger jaren van de vorige eeuw reeds op voor Potter’s veel bestreden Stier en noemde hem, ook op grond van dit schilderij, een „zeer groot schilder”. Ik geloof tenslotte, dat de vox populi, met zich vóór dit werk, te verklaren, te midden van andere in menig opzicht vlotter aanvaarde, niettemin de indrukwekkendste belijdenis blijft, welke hij ons naliet, ten slotte zal blijken met haar onbevangen overgave en bewondering gelijk te hebben gehad. Evenals op Rembrandts z.g. Nachtwacht valt er op de Stier wel een en ander aan te merken, maar het lijkt mij toe, dat de scharen, die onbekommerd op beide werken aan stevenen, diep-in worden geleid door iets, waarvan de betekenis door menigeen in alle opzichten niet genoegzaam wordt doorzien en in haar waarde voor de gemeenschap wordt erkend.

’) Ik heb voor het gemak den lezer de niet geheel onberispelijke, maar niettemin het schiiderachtige stijleigen van schrijvers tekst voortreffelijke vertaling van Aegidius Hanssen voorgezet.

In antwoord op vragen van verschillende abonné's over de banden voor de vorige jaargang van Die Constghesellen, delen wij mede, dat deze een dezer dagen zpllen worden verzonden.

De Administratie