Foto van den beeldhouwer

\ltert Termote

( 1887 – 1947 j

alreeds geschapen, en naar sonimiger meening werd er ten slotte wel eens al te veel aan de toon geofferd, met als gevolg, dat lijn en volume verloren gingen, het détail wel eens te weinig verantwoord werd terwille van het geheel. Wanneer men de soms met een welhaast stereoscopisch effect doorgevoerde ruimteheelding van een Remhrandt en Jacoh Ruysdael met die van een Jozef Israëls en Jacoh Maris vergelijkt, dan valt aanstonds op hoezeer heide laatstgenoemden bovenal tonalisten waren, ook al placht een Jacoh Maris, die stellig een bewonderenswaardig houwer van compositorische geheelen was, zijn verfopdracht het noodige relief te verleenen. Matlhijs Maris, die zich van het leven af sloot, zou nog verder gaan, hij hem schijnen de volumen zich ten slotte bijna geheel en met het oog nauwelijks meer tastbaar in een neveltoon op te lossen, terwijl zijn aanvankelijk zoo groot plastisch vermogen nog maar nauwelijks weer voelbaar bleef. Het is dan alles adem, adem van leven, dat zich in de droomtoestand van het ongeschapene en nog niet geborene, schijnt te willen incarneeren, maar het realiseert zich niet lot den plastisch ingeboren vorm.

Een reactie hierop kon niet uitblijven. Zij komt met Berlage en Derkinderen, met Toorop en Van Konijnenburg èn nog anderen. En met hen komen successievelijk de beeldhouwers. De constructieve lijn en beeldende volume worden weer in eere hersteld. Berlage vertrouwde mij tijdens de bouw van de Amsterdamsche Beurs eens toe hoe mooi een onbeschreven muur op zich zelf reeds kon zijn, maar hij onthield toch geenszins de verluchters, de beeldhouwers en zelfs den dichter, die de zin van dit alles in schoone versregels zou toelichten, hun kans.

Radecker behoort tot een latere generatie. Zijn roem is natuurlijk gevolg van de aard van zijn kunst, die in een atmosferisch land als het onze tegemoet komt aan veler ingeboren tonalistisch gevoel en die buitengewoon sfeerwekkend is. Geheimzinnig als die van Odilon Redon als zij kan zijn, maakt zij niet zelden den indruk als die van Matthijs Mans uit den droom te zijn geboren. Wij vergeten hierbij zijn ])lastieken met cuhistische inslag niet, noch die, welke van een zekere positieve vormgeving zijn. Hij is ook de schepper van gestalten, die aan elementair-geesten, aan gnomen, ondinen en sylphen doen denken. De schepping schijnt dan bij hem een natuurlijk oerbegin te hebben. Dit heeft zijn kunst dan gemeen met sommige uitingen van Matthijs Maris, die Toorop zoo hoogelijk kon bewonderen en waarvoor hij uren kon zitten, maar bij Radecker is de sfeer meer die van de mythe met haar kosmische achtergrond. In de diepten van deze overeenstemming liggen dan ook de contacten, die, hoewel beider vormgeving zoo weinige uiterlijke overeenkomsten ver-

Albert Termote, „St. Filomena”, stenen beeld, Amersfoort