Ontmoetin gen
van een kunstKanJeloar
Wij smaakten een dezer dagen het genoegen, in onze zaak kennis te maken met een min of meer opgew'onden heer. die ons „even” een kostbaar schilderij wilde verkopen. Nu is het een goede gewoonte van ons schilderijen te kopen en die weer met' winst te vérkopen. Wij spitsten dan ook onze oren en onze bezoeker wist ons dan te vertellen, dat hij hel bedoelde „kostbare” doek in de oorlog, voor een zacht prijsje had gekocht. Meneer was op zekere dag, naar hij ons vertelde, een café binnengegaan, waar hij een heer tegen het lijf liep, die er op uit was zijn medemensen iets te gunnen, want na een korte wijle was onze verkoj>er eigenaar geworden van een „echte” W. J. J. Nuyen.
Onze bezoeker nam aan, dat nu de prijzen wel iets waren gezakt en wilde ons ook niet overvragen, en vroeg daarom „maar” 10 mille of er geen Lieftiiick bestond. Onze bezoeker was niet een van de domste en had zijn plan van verkoop goed voorbereid. Hier en daar had hij zijn licht opgestoken, en wist ons aardig te vertellen wat een enorme prijzen de schilderijen van Nuyen ophrachteii maar, daar wij dagelijks zelf met dat bijltje hakten, was dat niets nieuws voor ons. Hij was voor een leek zeer handig te werk gegaan en had zo te hooi en te gras zijn licht opgestoken, waardoor het hem duidelijk was geworden, dat zijn „Nuyen” niet door de slechtste onder de kunstschilders was- geschilderd. Wat hij zeker wist, was, dat hij voor het bewuste stuk 12 mille had betaald, maar wat hij niet wist, was. dat het stuk zo vals was als een kraai, wat later zou blijken.
Hij stelde ons dan ook voor het stuk de volgende dag in zijn vrachtauto mee te brengen, want zo’n kostbaar stuk moet je zelf verzorgen, niet waar!
Hij had zich laten ontvallen, dat hij als bouwer van huizen de kost verdiende en in de oorlog een paar centjes extra had verdiend,
die hij als kunstgevoelig mens in een goed en waardevol schilderij goed belegd achtte.
De volgende dag kwam onze man ’s middags terug. Na veel gesjor en omzichtig gebaar, werd een enorm pak touw, papier en oude dekens te voorschijn gehaald, waarin op zeer voorzichtige wijze het paneel was weggemoffeld. Met een veldheersblik werd ons na een tijdje van gewriemel een interessant schilderij getoond met de woorden: „Nou, wat zegt U er nu van? Is het niet geweldig?” en met de woorden: „Je kijkt er de twaalf mille wel van af”, ging hij zitten en liet het woord en gezicht aan ons. Wij gingen een onderzoek naar de kwaliteit instellen en moesten erkennen, dat het ons meeviel. Een vlot landschap kregen wij te aanschouwen, dat goed bewaard was gebleven, maar zeker niet ouder kon zijn dan een jaar of zestig, zodat het, wat ontstaan betreft, zeker niet door Nuyen kon zijn geschilderd, daar deze reeds in 1839 was overleden. Toch konden wij ons niet ontveinzen. overeenkomst in het landschap waar te nemen met dat van Nuyen. Wij zeiden onze bezoeker, wat wij van het stuk dachten en dat het zeker niet van Nuyen was. Hij was echter in het geheel niet uit het lood geslagen en. zeide: ~Ja, ja, dat kunt U nu wel beweren, maar er staat toch onderaan dat stuk de naam van de maker, Nuyen, en die komt er toch niet vanzelf oj), vindt U ook niet? Wij moesten hem gelijk geven met zijn bewering, dat een naam niet vanzelf op een stuk komt. Wij probeerden hem uit te leggen dat er wel eens liedep waren, die de brutaliteit hadden de signatuur onder een schilderij te veranderen om zo hun schilderstuk duur aan de man te brengen. Wij merkten, dat onze bezoeker ons begon te wantrouwen en stelden hem dan ook voor om met een watje, gedoopt in een of ander chemisch preparaat, over de naam te vegen. Mocht de naam blijven staan, dan wilde dat ons nog niet zeggen met een origineel exem-
plaar te doen te hebben, maar wij vertrouwden ook een beetje op ons gelukkig gesternte. En jawel hoor, na enig heen en weer geveeg, yerdween de naam Nuyen en kwam langzaam maar zeker de originele naam te voorschijn. Het bleek een eenvoudige vervalsing te zijn. Men had de naam van de schilder in dit geval F. Breuhaus de Groot – gewoon met een laagje verf in de kleur bedekt en de valse naam W. J. J. Nuyen aangebracht. Daar stonden wij nu. Onze bezoeker was in een minimum van tijd eigenaar geworden van een echte Breuhaus de Groot en was te zelfder tijd zijn Nuyen kwijt.
Wij raadden hem aan de verkoper aan te spreken, maar daar hij zijn aankoop niet had gedaan in een te goeder naam en faam bekende kunsthandel, en zelfs de naam en het adres van de „gentlemaii-dealer” niet had gevraagd, was goede raad duur. Aan de belasting kon hij zijn verlies ook niet opgeven, want hij bleek niets te hebben geboekt. Wij hebben hem uiteindelijk de prijs betaald, niet voor een Nuyen, maar voor een Breuhaus de Groot.
En wij moeten tot de conclusie komen, dat het nog steeds een van de onverstandigste daden van adspirant-kunst verzamelaars is, op eigen houtje maar raak te kopen van z.g. heren die wel hier of daar een goed stukje weten te hangen of op veilingen, waar bijna altijd wordt verkocht onder condities waarvan de meest inferieure nog altijd is „de goederen worden verkocht zonder actie of refactie”; met andere woorden: ik wil jullie wel verkopen, maar kom alsjeblieft niet naderhand vertellen, dat je een vals geval hebt gekocht, dan had U de veilingcondities maar na moeten lezen!
Het is te hopen, dat de gedegen verzamelaar bij de bevoegde verkoper zijn licht opsteekt, zodat wij in de toekomst de ontmoetingen zullen missen van gedesillusioneerde kopers.
T. PERELMAN.