centrum voor zich vormende en niet uitsluitend meer door de natuur geboeide kunstenaars: schilders en schrijvers die vriendschappen sluiten en een beweging vormen.”

Aldus Hamrnacher en wij geloven met hem, dat de reactie op het impressionisme van de Haagse School, dat zich voornamelijk voelde aangetrokkén door de natuur, zijn oude gerichtheid verloor onder de indruk van talloze ingrijpende vernieuwingen, die zich in het maatschappelijk leven tegen het einde der vorige eeuw voltrokken. Het is o.i. dan ook juist gezien, de Amsterdamse school niet als een strakke, gesloten eenheid tegenover de Haagse te stellen, al is dit misschien iii menig opzicht verleidelijk. Men kan tegenover het natuurimpressionisme een steeds impressionisme stellen en aan dit laatste is Hammacher’s studie dan ook gewijd. De periode van 1883 tot 1903 wordt hiertoe afgebakend. Het begint met de komst van Is. Israels en Breitner in Amsterdam en de geschetste ontwikkeling hangt natuurlijk ten nauwste samen met die van de Nieuwe Gids-beweging. Indien men een desideratum zou willen kenbaar maken, dan zou het dit zijn, dat voor deze periode nog nimmer de vérbanden tussen schilderkunst en litteratuur nauwkeurig zijn bestudeerd, terwijl er wellicht in onze culturele geschiedenis toch nooit een periode is geweest, waarin s]>rake was van een zo sterke wisselwerking. Geen geringe opdracht en ook Ha mmacher heeft er zich feitelijk niet aan gewaagd, zij het dan ook. dat de grote aandacht, die aan de schilder-schrijver Jac. van Looy wordt besteed, het tekort wel enigszins vergoed. Vooralsnog speurt de schrijver naar andere verbanden en hij komt na een historische beschouwing, waarin

o.a. verschillende achtergronden der romantiek uitvoerig worden behandeld, tot het volgende:

„Gold de Haagse school tot nu toe als de herleving van een belangrijke schilderkunst in ons land, door de meesters van Barbizon gestimuleerd, die op hun beurt via de Fngelsen weer aanknoopten bij de Hollandse 17de eeuw, een nauwkeurige bestudering van de periode, voorafgaande aan de Hagenaars doet waarden ontdekken, die outegenzeggelijk door de Hagenaars in ruime mate zijn gebruikt, maar reeds eerder werden gevonden. Kleine meesters, iets oudere tijdgenoten van de leermeesters van de Marissen, Weissenbruch en Jongkind, kenden reeds waarden, die de typische

Haagse grijze tonaliteit voorspelden en de vrije, 1)1 ede toets van schilderen. Ook het atmospherische laiidschap kwam zo nu en dan voor.”

En verder:

~De fout is gemaakt, dat de roem van de Haagse school onwillekeurig het beeld van de voorafgaande jieriode heeft gedrukt of naar zich toe getrokken. Goed bezien is niet alleen belangrijk wat achteraf een voorspel bleek te zijn voor de Hagenaars, maar belangrijk zijn de eigen waarden van de kunst op zich zelf gezien en om zich zelf gewaardeerd, doch niet ter wille van een beroemde school.”

In bovenstaand hebben wij duidelijk hopen te maken, hoe de auteur zijn stof heeft behandeld. In de volgende hoofdstukken behandelt hij het impressionisme te Amsterdam en omgeving na 1887 met de verschillende kunstenaars, die wij hierboven al noemden. Het vierde hoofdstuk is geheel gewijd aan een beschrijving van de ontwikkeling en rijpheid van en bij Breitner en Verster, terwijl in het laatste hoofdstuk een vergelijkend overzicht wordt gegeven. Het zou ons te ver voeren, op dit alles nader in te gaan. Ik meen echter een voldoende indruk te hebben gegeven van de betekenis van Hammacber’s werk en zonder twijfel zullen de kunstliefhebbers thans voldoende geinteresseerd zijn, om het boek zelf ter hand te nemen. Het is kostelijk uitgevoerd en bevat tal van reproducties, ditmaal eens niet uitsluitend naar werken, die algemeen bekend zijn. v. Br.

BEROEPSVEREENIGING VAN BEELDENDE KUNSTENAARS.

Op de Iste Jaarvergadering van de heroepsvereeniging van Beeldende Kunstenaars, aangesloten hij de Ned. Federatie van Beroepsvereenigingen van Kunstenaars, gehouden in het Stedelijk Museum te Amsterdam, is het Bestuur als volgt gekozen:

Jo Voskuil, voorzitter; Jo Mulder, vicevoorzitter; Cris Beekman, secretaris; Gerard van Vliet, 2de secretaris; Mej. A. van der Feer, penningmeesteresse; Ger. Gerrits, 2e penningmeester; Ton Meyer, vertegenwoordiger Vakgroep schilders; Hiih. van Lith, van de beeldhouwers.

Tot leden van de Federatieraad: Jo Voskuil; Jelle Troelstra; Cris Beekman; Ton Meyer; C. Stauthainer. Plaatsvervangende leden;

Jo Mulder; Gerard van Vliet; Is. van Naarden; G. vaiiMer Biint; Hub. van Lith.