overkoepelt en geven aan het eikenhout een diepen, gouden glans.

Ook de uitgebreide tegelcollertie, die na den dood van Lambert van Meerten door het Rijk werd bijeengebracht en grootendeels in de hal is tentoongesteld, profiteert van dit licht. De prachtige op het witte tin-email geschilderde kleuren dezer tegels glanzen ons van alle kanten tegemoet en geven een beeld van de ongelooflijke geestkracht en kunstzin onzer gouden eeuw. Het is juist deze tegelcollectie, het Noord-Nederlandsch aardewerk en het latere Delftsch, dat aan het Huis Lambert van Meerten bekendheid heeft gegeven.

Waar zou ook een overzicht van de ontwikkeling van het Delftsch aardewerk beter op zijn plaats zijn dan in dit Delftsche Museum?

De gotieke stukken uit de collectie toonen ons nog hoe beperkt de mogelijkheid was om het aardewerk van kleuren te voorzien. Het was eigenlijk ook niet in overeenstemming met de ernstige levensopvatting uit dien tijd. Veeleer vond men het noodzakelijk om voortdurend tot ernst te vermanen. Zoo b.v. de tegels met inscripties: „Die tijt is cort Die doot is snel Wacht U va sonde soo doedi wel” of die met het Predikerwoord (hoofdstuk 3, vers 1): „Alle dinc heeft sijnen tijt”.

De versiering bestond in hoofdzaak uil een verdiept, door indruk verkregen motief, hetgeen bij

vloertegels vooral hel voordeel had niet zoo snel uit te slijten. Soms ook werd deze verdieping met een kleisoort opgevuld, die bij het bakken een andere kleur gaf; zoodoende kreeg men twee kleuren. Het geheel werd dan met een doorzichtige, soms gekleurde loodglazuur bedekt.

Als de evolutie van het menschelijk denken zich in de richting van den nieuwen tijd voortbewoog, zocht men in de werkplaatsen der Alchemisten in Spanje en Italië, waar zoo menige merkwaardige eigenschap van de stof werd onthuld, naar nieuwe mogelijkheden. Dit leidde tot de toepassing van de tiiiglazuur, de door tinasch verkregen witte glazuur, die het eerst mogelijk maakte het polychrome aardewerk te vervaardigen.

Aan de oudste Noord-Nederlandsche borden is de overgang nog duidelijk te zien. De achterkant bedekte men nog met loodglazuur, terwijl de voorzijde met de kostbare tinglazuur prijkte.

Als men deze stukken op zich laat inwerken, kan men nog iets nabeleven van wat ze voor de toenmalige mensch beteekenden. Eeuwen lang had men immers niet ander gekend dan het weinig gevarieerde bruin-roode gebruiksgoed.

De vreugde, die men aan het lichtende wit en de vele kleuren beleefde kende eenvoudig geen grenzen en de wil zich met deze stralende stukken te omringen leidde tot een ontzaglijke behoefte.

Daardoor was het mogelijk dat ondanks den grooten invoer van het Chiiieesche porselein, in zoogenaamde caraques of kraken (vandaar het kraakporselein) er toch in Delft een bloeiende aardewerk industrie kon ontstaan.