stoffelijke uitbeelding te geven. Het kinderkopje is een bolletje, dat in het kleine bestek van een gevoelige uitbeelding is. In zachte blankheid van kleur ligt het tegen het witte beddegoed uit. Op het scherpe af schildert Jan Steen zooiets, hij houdt er van tot in de oiiderdeelen te preciseeren. De moeder heeft met de rechterhand het dekentje een weinig weggetrokken. Prachtig is het gebaar en sierlijk vooral is de plastische uitbeelding van de plooien van dit dekentje met de gevoelige uitbeelding van het stoffelijke er om. Het wit om het kinderborstje werpt nog een reflex-licht in de schaduwplooi van het dekentje en vij zien hoe in zoo’n klein onderdeel de schilder niet gemakkelijk iets laat schieten, doch daarin de fijnste nuancen weet door te voeren. In zijn goede werken heeft deze schilder licht de neiging om in een onderdeel de stralende pracht van heel zijn schilder-vermogen uit te leven. Zoo’n onderdeel staat er dan zoowat als een pronkstuk in het geheel; toch weet hij het altijd voldoende terug te houden, zoodat het er niet uit springt. Dit prachtstuk is hier de koperen kan, waar hij al de weelde van zijn groot schilder-kunnen in pracht van stoffelijke uitdrukking en in weelde van gedempte kleur-nitbeelding weet bot te vieren. Het materiaal drukt hij uit zóó dat men meent de klank te hooren als wij tegen zoo’ii voorwerp tikken. In een gedempte mooie pracht droomt het hoogste licht er op. De vol-ronde plas<lek is met een breede gemakkelijkheid gegeven en buitengewoon gevoelig zijn al de gedempte kleurwaarden en reflexen, die men meer in dit voorwerp droomt dan dat zij analyseerend waargenomen worden. Hoe prachtig zit dit alles in de omgeving vast en met wat een speelsche losheid heeft de schilder het argeloos neerliggen van de deksel op den grond geschilderd!

Wil men hem verder in de heerlijkheid van zijn schilderen volgen, dan moet men rustig in zich opnemen hoe Jan Steen hier de moeder schildert. Mei groote teerheid en vastheid tegelijk duidt hij het profiel van het gezicht aan. Het is van een volle stille blankheid en de aansluiting van het haar tegen het voorhoofd is van de gevoeligheid, die een meester doet kennen; en mitsdien zien wij dit nog meer in de losse haartjes die langs de linkerwang voor het oor neerhangen. Met een losse sierlijkheid schildert hij het dunne doekje om het hoofd, dat langs het oor gaat om over de schouder terug te vallen. Dan komt de groote zwier van een dun kleed, dat, op de rechterschouder vastgehoudeii, van hier af over de buste loopt om met een groote golvende lijn achter de geheele figuur om te gaan. In de kleedij om

het lichaam zien wij de gemakkelijke uitbeelding van plooien om de armen en de groote sierlijke houw van haast klassieke voornaamheid in de plastische uitbeelding van de plooien van de rok. Zulke plooien-massa's te verbeelden op die spre* kende wijze, ze zoo weidsch te geven in de uiterste doorwerktheid, is wat men een heel speciaal eigen iets van dezen meester kan noemen. Men vindt hier altijd een paar groote domineerende vormen, waarin al het andere, ofschoon ondergeschikt, toch op zoo welsprekende wijze past. Mooiheid van plastisch-gevoelige schildering kan men ook vooral in den ezel zien. In de wijze waarop de stoffelijkheid van de huid gegeven is, heeft alleen Verster hem geëvenaard. De geheele bouw van den ezel is bij Verster van een sterker anatomische structuur; deze van Jan Steen doet, wat dit betreft, daar eenigszins primitief tegenover. Maar in de koesterende innigheid waarmee hij de stoffelijkheid van de beharing waarneemt en vooral in de coloristische interpretatie daarvan staan zij dicht bij elkaar. Jan Steen is hier zoo vertrouwelijk rustig in zijn uitbeelding; eigenlijk is toch de heele wezenheid van dit dier, dat er geen besef van kan hebben van het vele wat de inensch onder deze omstandigheden daarmee associeert. het beheerschende geweest. Het mooie zilver wit is prachtig uitgedrukt en men moet eens waarnemen hoe fijn de schilder is in de stoffelijke uitbeelding van de ooren, die zoo mooi levend en sterk uit staan, die met de veel korter en meer gladde beharing zooveel anders zullen aanvoelen dan de huid van het eigenlijke lichaam. Breed van karakter is ook het zadel op den rug en naïef en als een zacht verhalend iets is de leeren tuigage om den kop geschilderd.

Van een aardige karakteristiek is de koeiekop. Zooiets te schilderen had Jan Steen nu niet vaak aan de hand en toch toont hij ons de fijne spitse bouw van de snuit te verstaan en weet hij ook weer hier een stoffelijke fijnheid uit te drukken. Met een aardige groote lijn is de toog van de stal-ingang aangegeven. Het licht van de lucht staat als een pralende kracht er achter, rechts boven zien wij nog een zacht na-gloeien. De koppen van de achterste figuren zijn vlug gecontoureerd met sprekende bewegings-accenten. Het is ook het buitengewone van dat kindje in de krib dat de gemoederen in agitatie brengt. Men vraagt niet of dit voorval in de werkelijkheid zóó gebeurd is. De droom, die de schilder zich om de legende heen weeft, is een pracht en een rijkdom om te genieten en alles is zeker van voldoende beteekenis om blij te zijn, dat zulk werk voor het nageslacht behouden is. H. P. BREMMER.