De ontvoering
LEO VAN BREEN
Dikwijls was zij als kind aan de meiden
ontsnapt, om, gedreven door pijn
omdat ze binnen zo anders zijn
nacht en wind in het park te beiden.
Maar zeker heeft nog in geen enkle nacht
de wind het park zo hopeloos beschadigd,
als hij nu schade aan dit kind toebracht:
Toen hij haar van de zijden ladder tilde
en weg droeg, ver en verder, in de wilde
Septembernacht.
Tot in de wagen
het Grote kwam verblindend over haar....
Ze speurde hem reeds, de donkere wagen,
waar rondom slopen duistre haast en zwart gevaar;
Ze voelde de koude rond hem vlagen,
en dat zwarte en koude was ook in haar.
Haar bontkraag raakte schuw haar kille wang,
vertroostend bijna. Ze streelde zacht heur haar,
als bleef dit hier, voorgoed. Een vreemde stem zei zwaar:
’k Ben bij je, wees niet bang.
(Naar R. M. RILKE).