Raskolnikow

Hij wist niet, hoe dit dooden was....

dien ochtend in een brakken schemer.

Zijn oogen zagen enkel den waanzin,

die tergend het hart schendt.

O de siddering om een gestameld vonnis,

toen zijn handen den dood torsten.

En alle vensters gruwden naar den moordenaar,

die peinzend langs de steenen streek.

En het licht nam van het starre masker

een laatste dood’lijke schaduw mee.

Wat deerde nog een zachte meisjeslach.

Wat deerde nog het kruis van den pope?

Knielen zou hij op het morsig straatplein,

het hoofd buigen in smaad en schande.

Smetteloos is de steppe en nog kruit het ijs;

in driftige cadans wart de wind.

Daar is niet één erbarming dan Sonja’s

glimlach en lieve schuchtere stem.

Want hij wist niet, hoe dit dooden was...

dien ochtend in een brakken schemer.

Hij.... Raskolnikow.... Raskolnikow...

Sj. BROERSMA.