Dat kon niet anders. Vader duldde geen tegenspraak en geen afwijking van de huisorde, die ons dooddrukte. Je zult zeggen: een zoon, die slecht spreekt van zijn Vader. Ja. Dat lijkt makkelijk. Weet je, dat ik zeven jaar gezworven heb door de heele wereld? Ik ben kellner geweest in Küopenhagen, waar ik Vaders beste vrind heb bediend midden op den dag in wat vreemd gezelschap. In Hamburg heb ik van die onkreukbare voormannen onder mijn clientèle gehad die van kleur verschoten als ze mij een fooi gaven, meestal een extra royale, begrijp je? En ik ben altijd blij, zie je, dat mijn Vader, ondanks z’n gebreken, voor zulke misselijke dingen te hoog stond.

Ik zal je zeggen, waarvoor ik je dit allemaal vertel.

Nog geen drie weken geleden was ik in de Harz in Wernigerode. Ik had mij verhuurd als kellner in een der meest bekende hotels; boven op de berg. Ik heb daar ziek gelegen op een kamer met een dunne wand. Elke avond hoorde ik menschen boven komen die, omdat ik mij stil hield, zich van de gehoorigheid niets bewust waren. Het waren al oude menschen uit hetzelfde plaatsje, waar mijn ouders wonen. Een boekhandelaar met zijn vrouw, zielen, die ik altijd was voorbij gegaan. Elke avond kwamen zij om tien uur boven en moest ik luisteren naar hun stemmen. Hij, de oude brombeer, van wien ik vroeger mijn schriften kocht, met zijn altijd donkere stem en dan haar lichtere geluid, dat toch naar het zijne overhelde, zoo was hun wezen door de jaren vergroeid.

Als zij klaar waren met hun voorzichtige oude menschen manieren, hoorde ik ze knielen voor het bed. Zij baden om beurten hardop; hij de eene avond en zij de andere. Zooals die menschen voor hun kinderen baden en ook voor hun zoon, die andere wegen was gegaan ik ken hem wel het is een wonderlijk portret zie je, dat heeft mij weer een stap dichter bij huis gebracht.

Ik heb geprobeerd mijn Vader te stellen in de plaats van dien ouden man mijn Moeder kon ik me zoo wel indenken ik heb ’t geprobeerd en het is me een enkele keer gelukt, omdat ik nu weet, dat hij niet anders heeft gekund, dan hij gedaan heeft. Hij is consequent geweest in zijn afschuwelijke vergissing om ons van hem te vervreemden, en niet alleen van hem, maar misschien wel van God zelf.

Nu begin ik daar iets van te begrijpen, dat ook mijn Vader een christen kan zijn. En toch als ik hem morgen zou ontmoeten ben ik bang, dat we als vreemden zouden scheiden.

Maar die gebeden kan ik niet meer vergeten, vooral als je weet, dat je die niet waard zou zijn.

Kreb keert zich om. Jos zit stil met haar gezicht naar het lichte Westen. Wat ben je al dicht bij huis, denkt ze, en durft de stilte niet verbreken. In de verte lawaait de claxon van de autobus, die de patiënten thuis brengt. Gaat u toch gauw naar boven, waarschuwt juffrouw Gerrets.

Laat de Directrice niet zien, dat u zoo laat nog op bent. Jos heeft geen behoefte aan een standje.

Als ze boven haar deur sluit, ziet ze Kreb staan op zijn oude plaatsje, turend naar het laatste licht.

Ik spreek hem nog wel hierover, peinst ze, en betrekt hem van deze avond af in haar avondgebed.