Staande roert hij zijn thee, en drinkt met tusschenpoozen. Jos handwerkt. U luisterde zooeven naar de radio praat ze.

Ik zag de foto van mijn broer in de Gids dat is eergisteren al gepasseerd, zegt hij, oogenschijnlijk bedaard. Doch zijn hart klopt heviger.

Waarom doet hij dit nu hij zal hier niet mee kunnen volstaan, deze avond.

Neen vanavond wil hij wel eens praten. Het is ook zoo stil nu. En daf| meisje Jos, een goed kind. Een van de weinige vrouwen, die In je gedachten niets onzuivers brengen.

Dan ken ik uw broer wel, zegt Jos. Ik ontmoette hem een half jaar geleden. Hij logeerde bij zijn schoonouders, die tegelijk met mijn ouders in Valkenburg waren. Hij leek mij erg flink. Zijn vrouw ook.

Zoo.

Juffrouw Gerrets roept Duc. Zij gaat haar wandeling maken. Voor de anderen terugkomen, kan zij nog vijf en twintig keer de laan heen en terug wandelen. De zon gaat al zakken, maar de temperatuur blijft mild. Wat mankeert u eigenlijk, vraagt hij dan ruw in de stilte.

Longen, zegt ze.

Hij doet toch wel vreemd nu, al heeft hij al meer gezegd dan al de dagen dat hij rond het huis loopt achter Mieke schaap en de andere beesten aan. Hij draait zich een halve slag om ■' hun oogen ontmoeten elkaar

Dit oogenblik beslist, tusschen zwijgen of spreken.

Toen ik hier kwam, tien dagen geleden, zegt hij, dacht ik, dat ik dood ging. Nu blijkt ’t, dat ik beter word. Heb je even tijd? Dan wil ik je wel vertellen, wat voor kerel ik ben.

Die lui kijken me hier allemaal zoo gluiperig aan dat hebt u niet gedaan. Ik heb zeven jaar geleden wat gehad, met m’n vader. En dat kwam door ouderlingenbezoek. Enfin, ’t ouwe liedje. Ik vond de Zondagen stom vervelend thuis. En die heele kerkelijke beweging daar bij ons, misselijk.

Ik zie nu wel, dat ik toen alleen maar uit reactie de zaak verbruit heb. Als er één verstandige kerel geweest was, die me gekalmeerd had en laten voelen dat ik au fond gelijk had, maar dat ik me blind staarde op mènschen .... zie je Maar gansch Israël stond tegen mij op.

U £ -i~ mij aan ’t twijfelen gebracht heeft, dan hoef ik je alleen maar de oorlogsjaren te noemen en dat gehamster onder en door de broertjes. Dat vervloekte dubbelleven. Al wie één lijn trok, al wie eerlijk zijn hart bloot lei kon een etiket op z’n voorhoofd krijgen Hij was geteekend.

Mijn Vader was ouderling en ging veel op huisbezoek. We mochten natuurlijk mets. Ik heb altijd ’t gevoel gehad, dat christen-zijn zoo iets beteekende als in een maliënkolder loopen. Vandaar dat ik mij iedere Zondag, die ik mij kan herinneren, heb dood verveeld. Vader moest als ouderling het voorbeeld geven en wij waren de slachtoffers

Mijn oudste broer is getrouwd met een ongeloovig meisje. M’n zuster met Predikant geworden en dus in de lijn van mijn

Mijn Moeder is nooit in de gelegenheid geweest er een eigen meening op na te houden. Vandaar dat alle kinderen, behalve Freek, de deur uitgingen.