Tweemaal jeugd in Bedum (midden in Drente, zeiden ze in Den Haag!)-
HET NOORDERERF IN BRUIDSTOOI
We zitten midden in de mooiste tijd van het jaar. De tijd waarin de lente zich gelijk een schone bruid op haar mooist heeft gekleed. Tijd, waarin we niet uitgekeken raken naar de wonderen van de natuur die zich na een schijnbare dood weer zo indrukwekkend mooi heeft hersteld. Tijd die maar zo héél kort duurt en waarop we niet zuinig genoeg kunnen zijn. Tijd, die we daarom zouden willen vasthouden, vastgrijpen in onze beide handen, maar die ons niettemin als dun, droog zand door de vingers glijdt. Al het mooie, al het schone draagt reeds de kiem van het vergankelijke in zich. Dat stemt in deze vreugdevolle dagen weemoedig, ook hier is leven voortdurend sterven.
Groningen en Drenthe. Twee provincies, stiefmoederlijk behandeld door „beneden Zwolle". „De boeren daar in 't Noorden moeten het zelf maar opknappen", zei lachend een vooraanstaand regeringspersoon in een afgeluisterd gesprek tot een van zijn collega's. Doelend op een rapport sprak toen de ander: „Ik begrijp niet wat ze in Bedum willen, die lui daar in midden
Drenthe hebben altijd wat!" Dit gesprek is historisch en speelde zich vorig jaar op een der departementen af. Commentaar is overbodig. Kwaad zullen we ons er niet over maken. Dat heeft geen zin, per slot van rekening wie zich in deze tijd van het jaar vol beloften opwindt, kan niet van de vreugden genieten die de natuur kwistig verstrekt aan een ieder die wil — helemaal om niet.
Het feest op het Noordererf. Het feest van de lente, die ondanks regen en storm en kou in al haar
Fantastisch mooi zijn de bloeiende koolzaadvelden. Ze staan thans op hef Hogeland in Groningen in volle bloei.
De natuur in al haar pracht, op de ruïnes van Groningen. Het kerkgebouw is van de Remonstrantse Gemeente.
betoverende pracht tot ons is gekomen, die tot ons is gekomen, ondanks als ons geharrewar, ons onderling gekrakeel, onze jalouzie en afgunst. De lente komt over goede en over boze mensen, alleen zullen de goeden er meer van genieten dan de bozen.
Het voorjaar doet het verstarde leven ontwaken.
Wie nu een tocht langs de boerderijen maakt, wie nu 'n tocht onderneemt kris-kras door de beide provincies, ziet overal drukte en beweging, van jongen en ouden, van allen, die aan het arbeidsproces hun deel hebben. De stallen zijn
In Dwingelo bloeien de krentenbomen, een uniek feest ieder jaar weer.
leeg, het vee gaat de wei in en viert daar in een overmoedige bui het feest op haar manier, zodat we lachend naar deze uitingen van blijdschap kijken, en tot de conclusie komen dat het begrip beestachtigheid niets te maken heeft met de smerigheid van lage individuen, want de natuur is in al haar tegenstrijdigheid niet zo gemeen en geraffineerd
als de mens die uit zijn evenwicht is geslagen. Hoe heerlijk te liggen in 't mos Te staren in 't blauw van de hemel Te volgen de blaadjes die los Zich wieg'len in takkengewemel! Hoe welven zich bogen van glans Om mij heen bij der lente [verschijning, Ik smacht naar de lente en haar [goud Ik smacht naar het groenende hout!
Het voorjaar is ook een tijd van hard werken. Gelukkig hij die het doen kan en doen mag. Maar laat toch zo nu en dan Uw blik eens
gaan over de natuur, over de eigen omgeving waar ge woont en telkens weer zult ge iets anders ontdekken, telkens weer zult ge méér ontdekken, telkens weer zult ge een grotere liefde krijgen voor Uw eigen geboortegrond en iedere keer zult ge een steeds groter medelijden krijgen met die lui in Holland, waarover we het hierboven hadden, die alleen maar kunnen schimpen op boven Zwolle, behalve natuurlijk als ze — in oorlogstijd — tarwe moeten hebben!
Maar waar ge ook komt — in de polders hoog in Groningen of in Nieuw Schoonebeek onder in Drente, de lente is overal en overal ruikt ge haar. De grond koestert in zijn schoot de zaden, van de boer ontvangen, de vogels zingen op de takken van de bomen en struiken op-hun-Zondags, de zon schijnt en verhoogt het feestelijk cachet van deze Meimaand, die de mooiste maand van het gehele jaar kan zijn. Laten we haar bewust beleven.