Mei ’n dPQQiopgel op slap.

Van huis uit ben ik nooit muzikaal geweest, toch heb ik van kindsbeen af 'n groote liefde gekoesterd voor ’n orgel, ’n echt heusch draaiorgel. Wat heb ik ze staan aan te gapen die mooie orgels in fraaie, felle tinten met hun glinsterende spiegeltjes en keurig gebeeldhouwde sierkoppen. En dan die zwierige, wit gepruikte poppen in hun middeleeuwsche kleederdracht, die met kórte, gracieuze rukjes hun kopjes konden draaien. Terwijl de muziek aan mij voorbijging, stond ik geboeid door dien aanblik langen tijd met open mond te staren naar al dat mooie, dat mijn kinderoog zag.

Van die bekoring uit mijn jeugd is iets blijven hangen, zooais er van t vele mooie, maar ook van ’t droevige uit onze kinderjaren, iets in de uiterste hoekjes van onze ziel is achter gebleven en weer opleeft, wanneer 'n nieuwe jeugd, de jeugd van onze kinderen tot ons komt. 'k Zie nog die slonsig gekleede slenter-typen door de rustige straten van ’t stadje mijner inwoning trekken. Wat heb ik ze als jongen vaak benijd! Dat waren nog eens menschen die iets van de wereld zagen,

Is 't wonder dat mijn keuze op een draaiorgel viel/ Nu was de gelegenheid daar om eens kennis te maken met 't leven van die menschen zelf. Wij, mijn collega en ik, zouden nu zelf eens 't werk ter hand nemen van ’n draaiorgelman. Eens meemaken wat zoovele draaiorgelmannen vóór ons deden en ook na ons te doen hebben. Hoe het publiek staat tegenover dit soort belletjes-trekkers en wat de opbrengst is van ’n dag draaiens.

’t Is ’n trieste November morgen. De straten nattig glimmenó van fijne motregen zien er weinig aanlokkend uit. Een HHB9 klein grauw wereldje rondom. Een weinig bemoedigende inzet m voor een dag waarin wij zullen trachten de geheimen van het

draaiorgel-vak te ontwarren. En toch... we waren vol goeden moed. Er wachtte ons iets nieuws. We gingen iets tot nog toe onbekends beleven.

...In een schuur stond het door ons gehuurde „pierement ... In ovaal: ...Onze klecding was nu juist niet onberispelijk te noemen. Hen pilo-broek die te nauw. en n jas die te wijd was. 'n halsdas die scheel, en ’n pet die niet recht zat. en onder die pet 't viezig ongeschoren gelaat van ’n tuk op avontuur zijnde krantenman... Hieronder: ...Onze bruine 1 P.K. motor op vier pooten. Van ons drieën zag 't beest er bepaald t knapste uit...

I Onze kleeding was nu juist niet onberispelijk te noemen, fiftn pilbiiroeM te nauw en ’n jas die te wijd was, 'n halsdas die scheef en 'n pet die niet recht zat. En onder die pet ’t viezig ongeschoren gelaat van n tuk-op-avontuur-zijnde krantenman. Wat heeft een mcnsch toch maar weinig noodig om ;'n schooier te zijn. (M'n metgezel zag er al even sjoveltjes uit). In een schuur stond het door ons gehuurde ~pierement” boven op een kar en in 'n stal onze bruine motor op vier pooten. Een kleine ~kedde”, goed in ’t vleesch, met lieve trouwe oogen en bovenal... mak! O, zoo mak. Van ons drieën zag ’t beest er bepaald ’t knapste uit. Dat was geen dier uit ’n woonschuit, dat kon een ieder zien en daar hield men ons toch voor. Een feit waarover wij niet anders dan onze genoegdoening _ |konden uitspreken, omdat h*— *-■ grond gaf te gelooven dat onze vermomming in de juiste stijl was. Er werd tijd verknoeid, met ’t oprollen van ’n gedeelte der hoes, het, aanbrengen van ’t wiel en ’t inspannen der ked-

de (wat onder ons gezegd niet van n leien dakje ging). Mn metgezel en ik hadden o zoo n bedroefd schijntje verstand van paarden inspannen, ja sommige der toeschouwers beweerden boosaardig, Jat we er geen snars verstand van hadden. Na 'n poosje tobben waren wij voor het vertiek gereed. Nauwelijks hadden we de leidsels in handen of we stonden voor n groote moeilijkheid. Wat moest je nu tegen zoon beest zeggen bij de start, ~hort”, „allee” of „vort” om het vooruit te krijgen? ~Slaan zei m n metgezel, doch dit vond 'k wel een wat wreed begin voor t beest waarmede we een geheelen dag de wereld in moesten. Het kon ook eens wraak nemen! In vloeiend Hollandsch begon ik: ~Vooruit bruintje . En waarempel. De kop strekte naar voren, de pooten spanden zich en daar ging Eerst het paard, dan de bestuurder en diens metgezel en geheel achter aan de kar met het wel ietwat wiebelend orgel. ~Maar eerst in een afgclcgeri wijkje beginnen”, adviseerde m n draaigenoot. Al spoedig was zoo n wijkje gevonden. Een mooi rustig wijkje van nieuwe ~één gezin woningen. De vrouwen, wier mannen naar ’t werk of te „stempelen” waren, stonden brecd-uit m de deuropeningen. Een ruk aan de leidsels, ’n hondsch uitgebracht ~ho! en ons bruintje stond stil. Nauwelijks zond ik de eerste trillers via m n orgel de straat en ’t luchtruim in, of mijn metgezel trok aan de eerste belknop. Ik _A>Mde dat 't 'n lieve lust was. Wat we speelden weet ik ook nu nog niet. Of ’t uit een der voltooide of onvoltooide symphonieën was van een der groote meesters, heusch lezers of lezeressen ik weet het niet, maar dat het beroerd ging. dat hoorde zelfs ik, die niet muzikaal was! „Hé, jo, ’n stuiver ”, hoorde ik m’n met gezel triomfantelijk uitroepen. „Hoe vindt je dat?” ..Reuze ” antwoordde ik. „En hoe vindt je de muziek? ” was mijn wedervraag. ~Allerberoerdst! Dan een ander deuntje! Eerst de haak waaraan de „speelkam” bevestigd zit omhoog, 't mesje gelicht en de bout iets naar voren. Dit was volgens de eigenaar van 't orgel de manier om ’n deuntje te krijgen. Ja waarachies! En wat voor ’n deOB ..das ist die Liebe der Matrosen”. Een van die vele Duitsche Schlagers, Was dat effen een bof? De stemming die door de ~sof ’ muziek waf gedaald was, steeg. Steeg met de minuut

...„Maat eerst in 'n afgelegen 'vijkje beginnen" adviseerde m’n draaigenoot".