DE STÜITLIGGHNGEN IN DE AMSTERD AMBCHE VROUWENKLINIEK VAN 1902 TOT EN MET 1911. DOOR Prof. HECTOU ÏREUB. Alle stuitgeboorten bij elkaar, met uitzondering van die bij tweeen drielingsgeboorten, vormen inde bovengenoemde tien jaren een totaal van 214. Het geheele aantal haringen bedroeg in die jaren 5832. Dit moet verminderd worden met 33 tweelings- en een drielingsgeboorte. De percentage van stuitgeboorten was dus inde Vrouwenkliniek 214 op 5798, d. w. z. 3,7°/0. Onder die 214 waren: voldragen kinderen 95 (~j- 8 bij placenta praevia) onvoldragen „ 74 (+ 15 „ „ „ ) gemacereerde vruchten 22. Als voldragen zijn gerekend kinderen van minstens 2500 gram. Van de 95 voldragen kinderen de gevallen van placenta praevia buiten beschouwing gelaten waren 65 van multiparae en 30 van primiparae. Van beide groepen was 1 kind dood, voordat de haring begon. Van de 64 overblijvende kinderen der multiparae werden 6 dood geboren en 2, hoewel levend geboren, stierven inde couveuse, De mortinataliteit bedraagt dus 9°/0 (9,3) of, praktisch juister, 12,5°/0. Van de 29 overblijvende kinderen der primiparae werden eveneens 6 dood geboren en stierf er 1, hoewel levend geboren, inde couveuse. Hier bedraagt dus de mortinataliteit 20,5°/0 of, praktisch juister, 24°/Q. Wanneer men de onvoldragen kinderen tusschen 2000 en 2500 gram meerekent, dan worden de cijfers, zooals waarschijnlijk was, nog iets slechter. Zij worden dan voor de multiparae 10°/0 en 15°/Q en voor de primiparae 22°/G en 25°/c. Op het zondenregister der stuitgeboorte behooren, behalve de bekende grootere kans op ver gaande bilnaadscheuren, ook nog geschreven te worden de ernstige beschadigingen der levend geboren