Yoor de sterfte aan andere oorzaken blijft het volgende over: UTRECHT. Kraambedsterfte aan andere oorzaken. In 1875 stierven van 2536 kraamvr. aan niet-infectieuse oorz. 12=1 op 211 = 4,7°/O0 „ 1885 „ „ 3013 „ „ „ „ 14=1 „ 215 —4,6°/00 „ 1895 „ „ 3269 „ „ „ „ 10 =1 „ 326 = 3,1°/ü0 „ 1900 „ „ 3332 „ „ „ „ 9=1 „ 370 = 2,7°/00 Inde vier jaren gezamenlijk stierven van 12150 kraamvrouwen aan niet-infectieuse oorzaken 45 =1 op 270 = 3,7°/00. Dit in vergelijking met Amsterdam hooge gemiddelde der sterfte aan niet-infectieuse oorzaken, in verband met het feit, dat de kromme der niet-infectieuse sterfgevallen van 1875—1900 niet onbelangrijk daalt, wettigt het vermoeden, dat er in 1875 en 1885 onder deze sterfgevallen nog wel infecties verborgen zullen zijn, die niet uit de doodsoorzaken blijken. Ik zie evenwel geen kans, voor Utrecht de grens tusschen infectieuse en niet-infectieuse oorzaken juister te treffen. Aan de lijn der algemeene sterfte komt dus hier nog meer dan bij Amsterdam de voornaamste beteekenis toe. En dat die lijn zoo scherp de daling aangeeft tusschen 1885 en ’95 pleit hier, als bij Amsterdam, voor den grooten invloed der antisepsis. Opmerking verdient, dat die invloed bij de betrekkelijk kleine cijfers van Utrecht reeds zoo duidelijk spreekt. Tabel F. ROTTERDAM. Totale kraambedsterfte. In 1865 stierven van 4635 kraamvrouwen 33 = 1 op 140 = 7,1°/oo „ 1875 „ „ 5695 „ 28 = 1 „ 203 = 4,9°/00 „ 1885 „ „ 6264 „ 35 = 1 „ 179 = 5,6 °/00 „ 1895 „ „ 9667 „ 51 = 1 „ 189 = 5,3°/00 „ 1900 „ „ 11892 „ 54 = 1 ~ 220 = 4,5°/co Tabel F is Plaat II kromme F aanschouwelijk gemaakt. Wij vinden hier de typische kromme van Amsterdam en Utrecht niet terug. Rotterdam staat, wat de vroegere jaren betreft, veel gunstiger, wat het eindcijfer betreft iets minder gunstig dan Amsterdam. De daling van 1885'—1900 ontbreekt weliswaar niet geheel, maar zij is weinig beteekenend in vergelijking met de groote sprongen van Amsterdam en Utrecht. En zeer afwijkend is het gunstige cijfer van 1875. Met onwaarschijnlijk, dat ons hier toch de kleine cijfers parten spelen. En bovendien is het niet onmogelijk dat de jaren 1865 en ’75 iets zijn geflatteerd. Voor die beide jaren mis ik namelijk de doodsoorzaken. En zooals vroeger uiteengezet is, stellen die doodsoorzaken mij in staat hier en daar een tekort in mijn statistiek te compenseeren, door mij gevallen aan te wijzen, waar de dood in het kraambed is gevolgd, ofschoon geen kind is aangegeven (abortus, partus immaturus). Zulke gevallen komen vrij regelmatig, in sommige jaren

12