staan, indien de ziektetoestand van Beethovens moeder hem niet naar Bonh terug geroepen had. Helaas leefde zij nog slechts kort. Ludwig, die zijn vader in diens behoeftige omstandigheden niet aan zich zelve wilde overlaten, bleef bij hem wonen.

VV De drankzucht van Ludwigs vader noopte den zoon aldra, in zijn eigen beiang en in dat van zijn jongeren broer, de leiding van het gezin over te nemen. De vader werd bij de kapel met behoud van salaris ontslagen, de helft voor hem en de andere helft voor den jongeren zoon.

Beethoven was in deze periode zeer ontevreden met zun lot. De uitbreiding van het oude theater, die ten slotte ter hand genomen werd bezorgde Beethoven de plaats van altist in het orkest. De practijk hier opgedaan, was hem m zijn verder leven van zeer veel nut, In dezen tijd leerde hij ook Graaf Waldstein kennen, één van zijn onbaatzuchtigste adellijke protectoren, waarvan hij er later in Weenen verschillende zou hebben. Met vele kunstenaars, die op hun doorreis naar Weenen in Bonn optraden, kwam Beethoven in aanraking, zooals met Haydn in December 1790.

In het Jaar 1792 kwam Beethoven in Bonn ten tweeden male met Haydn in contact, bij welke gelegenheid aan Haydn een cantate van Beethoven voorgelegd werd, die de bijzondere opmerkzaamheid van den groeten componist tot zich trok. Beethoven voelde na Haydns bezoek, niet langer in Bonn te kunnen bhjven. Hier had hij geleerd, wat te leeren was, hij behoefde van nu af breedere gebieden, om zijn vleugels wijder te kunnen uitslaan. I

Politieke omstandigheden vergemakkelijkten het Beethoven, Bonn te verlaten. Na een avontuurlijke reis kwam hij te Weenen aan in 1792. Met zijn financiën was het weinig rooskleurig geschapen. De lessen, die hü bij Haydn ging nemen leverden een teleurstelling bij hem op, toen Beethoven er opmerkzaam op gemaakt werd, dat Haydn in Beethovens werk fouten had laten staan. Na Haydn ging hij bij Schenk, Albrechtsberger en Salieri.

Het muzikale leven van dien tijd bevond zich bijna uitsluitend in de handen van de rijke aristocratie, waarvan ieder familie ,er een eigen muziekkapel op nahield. Het is een onbetwistbare waarheid dat de adel in dien tijd ontzaglijk veel voor de ontwikkeling der muziek verricht heeft. Het is duidelijk, oat een klavierspeler of, om ons in de terminologie van dezen tijd uit te drukken, pianist van de grootte van Beethoven niet lang onopgemerkt kon blijven. Zijn intrede in het muzikale leven van Weenen bleef dan ook niet lang uit. En al spoedig werd hij gevierd als den grootsten klavierspeler van zijn tijd, die in' alle muziekstijlen thuis was en zeker, wat fantasie en temperament betreft, ieder ander ver achter zich liet. Een reis, die hij in 1796 ondernam, maakte zijn naam ook in Berlijn en Praag bekend. De voornaamste aristocraten van Oostenrijk telde hij onder zijn leerlingen.

Een huwelijKsaanzoek, dat hij in 1795 aan een zangeres deed, werd ' afgewezen, hetgeen hem maar weinig leed berokkend schijnt te iiebben. Hij bevindt zich te midden van het Wecnsche gezelschapsleven. Uiterlijke zorgen kent hij niet. Hij woont bij Vorst Lichnowsky, die hem een jaargeld van 600 gulden geeft. Hij verzamelt een kring van muziekminnende vrienden om zich heen, die hij alle beheerscht. Zijn erkenning als componist echter door ztjn vakgenooten liep niet zoo vlug van stapel. Het Weensche muziekleven dier dagen teerde nog op de nalatenschap van den in 1791 gestorven Mozart en op den niuzikalen rijkdom van een Haydn, die nog leelde. Beethoven kwam met allerlei nieuwigheden, die de menschen, conservatief als zij zün, niet direct slikken konden. „Den Weener”, schrijft Paul Dekker in zijn bekend Beethovenboek „ontbrak den zin voor de noodzakelijkheid dezer eigenmachtige veranderingen” Het duurde lang, voor deze tegenstand overwonnen was en het was zeker niet alleen bescheidenheid doch ook verstandelijk overleg, die Beethoven bij de uitgaven zpner werken' voorzichtigheid deden betrachten. Slechts kleinere werken gaf hij in

druk. Grootere werken liet hij eerst langen tijd in de huizen van den adel voordragen, tot er genoeg belangstellenden waren, die op een eventueele uitgave wilden inteekenen. Zoo komt het, dat zfjn officieel Opus 1 (drie pianotrio’s) pas in 1795 verschenen. Daarna komen echter spoedig grootere werken; pianosonates, het septet, de eerste kwartetten en de eerste symphonie.

Maar Beethoven bemerkte al spoedig, dat het hem niet beschoren was, als componist direct zoo onvoorwaardelijk erkend te worden, als zulks by zijn klavierspel het geval geweest was. Ondanks allen nijd en twijfel, die hem deeiachtig werden, groeide zijn werkgebied. De balletmuziek „Die Geschopte des Prometheus”, het oratorium „Christus am Oelberg” verschenen, de tweede symphonie was in wording, een opera-opdracht in het verschiet. Steeds met meer zegepraal brak zijn kunst zich baan.

De vyand was echter fn aantocht. Wat hl] den kunstenaar niet had kunnen ontrooven, ontnam hij den mensch. Het zieleiyden, dat Beethoven in dezen tijd onderging, heeft hl] beschreven in zijn z.g.n. Heiligenstadter testament, een document, dat voor het nageslacht een aangrijpend beeld van zijn zieletofcstand geeft. Het werd geschreven in het jaar 1802 naar aanleiding van het zich steeds verergerende gehoorlijden, dat de voorbode scheen van een naderende volslagen doofheid. Beethoven bevond zich temidden eener crisis, die zijn volkomen ondergang scheen te zullen bewerkstelligen.

(Wordt vervolgd.)

Het bloed kruipt, waar het niet gaau kauJ ,

Van versclüllende leden ontvingen we verontwaardigde brieven over een tendentieus artikeltje van de redactie van „Radio Express”, over het „propageeren” van de „idee”, om door een genereeroorlog den aether tot een chaos te maken”, „door een beataide groep van ornrocporganisatoren”. |

Wij haßden bedoeld artikeltje, waarin wordt geïnsinueerd dat het V.A.R.A.-bestuur propaganda daarvoor maakt, inplaats dat het de verwerkelijking van den bij de luisteraars steeds sterker wordende idee tot het uiterste tegengaat, ook gezien, maar het met een glimlach terzijde gelegd. Het bloed kruipt immers waar het jiiei gaan kan. De redacteur van „Radio-Express”, de heer J, Oorver, is immers ook bestuurslid van de A.V.R.0.! Dit verklaart alles.

In zijn blad van 25 April schrijft de heer Oorver onder een ingezonden stuk, waarin een lezer zich verontwaardigd toont over de methode van dezen heer 0.a.:

Welke bewij z e n van ons verlangd worden voor dingen, die in het openbaar, ten aanhoore van ledereen, zyn gezegd weten we niet. Als het met op het v.A.R.A.-congres is geweest, dat het dreigement met een generee, oorlog naar voren werd gebraeht, dan zouden we daarvan op gezag van den heer van Brugge heel graag acte nemen Zouden we het enkel maar gedroomd hebben?

Inderdaad, de heer Oorver hééft gedroomd! Want aannemen, dat hij welbewust lastert, dat willen we niet.

„In ‘t openbaar, ten aanhoore van iedereen' zijn uitgesproken, de opening do3r dtn voorzitter, de toespraken van O. v. d. Lende, G. J. Zwertbroek, J. Oudegeest en M*. Carry Pothuis-Smit. Deze toespraken zijn met net oog op de uitajnding op schrift gesteld. We zijn bezig ze lettel' voor lettei in ons blad te publiceeren. De heer Oorver kan zich er dus nog eens terdege van overtuigen dat hij inderdaad gedroomd heeft. En droomen zijn bedrog, heer Oorver!

Vooi taan beter wakker blijven in dezen radiostrijdl (Zw.)