een geringe beweging, die zich daarin gaat voltrekken. Inde foto is dit geheel andersom. Hier zijn wij gebonden aan het bewegingloze beeld, en kunnen wij hoogstens door compositorische dynamiek (beter dan door de aard, de houding, de stand van het afgebeelde zelve) een bepaalde beweeglijkheid suggereren. Zoeken wij, bijv. door contrastwerking (zoals ook dezelfde film dit weer toepast) de effecten te vergroten en scherper te stellen, dan grijpen wij welhaast zeker naar meer dan één foto en vormen een serie. Inde serie kinderfoto’s toont men aldus verschillende facetten, en rangschikt die, bij voorkeur met dusdanig contrast inde opeenvolging, dat ook de minder diep geïnteresseerde buitenstaander de karakteristieke elementen beginnen op te vallen. Wij laten nu in het midden, of men dit kunstje van inhouds- (of onderwerps-) contrast aan de filmtechniek ontleend heeft of niet. Het lijkt ons zonder meer een toegestaan hulpmiddel om ons doel te verwezenlijken.
Maakt men een serie foto’s, chronologisch, vaneen bepaalde handeling van het kind, dan krijgt men eigenlijk een uittreksel vaneen eind film in zijn eenvoudigste vorm, ergo een simpele reproducerende reportage, die hoogstens voor de ingewijden van grote waarde kan worden.
Nu gebeurde het bij een van onze wedstrijden, dat wij van de Rotterdammer M. Overmans een serie van drie foto’s ter beoordeling kregen, die onmiddellijk sterk de aandacht trok vaneen der juryleden, een beeldhouwer. Wij geven deze drie foto’s op naast elkaar liggende bladzijden, want men moet ze bij elkaar blijven bezien. Daarmee geven wij tevens een poging te zien vaneen jonge werker, die probeert iets te zeggen overeen probleem dat nauw aan zijn generatie verbonden is. Dit werk is onrijp, maar als studiemateriaal de moeite van het bekijken waard.
Eerst moeten wij ons even losmaken van de techniek, waarmee men ons jaren lang geleerd heeft foto’s te bekijken. Maak U nu eens vrij van toonwaarden, compositie en dergelijke dingen. Gooi ze niet overboord, maar stel ze óp de tweede plaats. Geef de foto de eerlijke kans met zijn wezen tot U door te dringen. Die op pagina 422 is wel de beste en eigenlijk de enige, die zijn boodschap goed vertelt. Mits mèt titel! Deze jonge mensen zitten met problemen, die hun jeugd vergallen. De beide andere foto’s zijn nadrukkelijk secundair, maar inde serie toch nog verantwoord. Hun functie is: niet alleen déze twee jongemannen, maar ook hij, en ook zij.
Draait men de volgorde om, en ziet eerst alleen dat hoogst merkwaardige meisjeskopje, dan blijkt zelfs de titel onmachtig, er nog wat van te maken. Hoogstens vraagt men zich af, of de fotograaf iets met de begrippen ~jeugd” en „debiel” heeft willen zeggen, maar komt er toch niet uit. De jonge man, alleen beschouwd, wekt eerder gedachten aan een niet zo geslaagd portret, waarbij de fotograaf te kort schoot in regie, en daarin
schóót hij te kort, ook als men overweegt, dat hij dit maakte onder de invloed van zijn nu sombere levenshouding. Méér had hij het er uit moeten puren. Maar zet men de drie bij elkaar, en inde goede volgorde, dan zeggen zij alle iets, zij zijn tezamen een „appeal” tot ons allen: wij hebben, wij zijn een probleem, en zijn er geen mensen met levenservaring meer die zich daarin willen verdiepen ?
Let nog eens even op de stand der beide jongensfiguren: van elkaar af gekeerd, zonder contact. De gelaatsexpressie ligt er mogelijk wat dik op, maar is toch verantwoord. Bovendien: dit was niet geposeerd.
Wij hebben niet geschroomd, zowel de feilen als de verdiensten van deze foto’s te noemen. Maar Overmans toonde hier, „dat er wat inzit”. Hij experimenteert nog, zoals velen onzer. Hij is nog jong, en zijn levenskijk zal nog wel veranderen; laten wij hopen, dat „het” er dan, gerijpter, uitblijft komen, en dat hij niet, zoals velen, slechts dan zich uiten gaat als hij dik inde narigheid zit, doch ook kan zingen als het geluk om hem heen waait als een zoele lentewind.
En wat anderen betreft: U ziet, dat wij ook het onvolmaakte weten te waarderen; misschien geeft hun dat moed, ook eens voor de dag te komen met werk, dat zij in bepaalde stemming produceerden, en dart zij eigenlijk maar in portefeuille houden omdat het geestelijke stempeltje „redelijk succes verzekerd want conform recept” er niet op past.
Op de bladzijde hiernaast geven wij een reproductie vaneen foto van Leen van Oudgaarden, toevallig eveneens een Rotterdammer. Reeds op de eerste tentoonstelling van de N.F.K. toen men door inzending van 10 foto’s tot het voorlopig lidmaatschap kon geraken, trok deze foto onze aandacht. Ook Leen van Oudgaarden blijkt niet te willen en kunnen volstaan met het maken vaneen „mooie” foto. Dit vergelijkend met het werk van Overmans, valt ons direct een groter rijpheid op. Deze foto heeft minder gespannenheid en verlegt het accent meer naar de sfeer. Die is echter zo goed, dat de titel reeds overbodig wordt. De „ingrediënten” inde voordracht vertellen samen meer dan voldoende waarom het gaat. Hij staat evenwel ook zo sterk, dat hij geen serie-steun nodig heeft; hij volbrengt zijn taak in zijn eentje. Temeer vallen uitingen als deze te waarderen, als zij vaneen vakman komen. Dit mag vreemd klinken, maar dan moet men bedenken, dat iemand, die door zijn werk vaak gedwongen wordt tot het maken van portretjesaan-de-lopende-band, heel wat meer energie moet bezitten, om daar boven uitte blijven, dan degene, die op een goede dag een idee krijgt en dat aangrijpt om weer eens wat in zijn geliefde fotografie ten uitvoer te leggen- Hoewel ook Overmans zal zich straks als vakman gaan vestigen en ook dat steunt onze opvatting, dat hij innerlijk wel zeer in beroering moet zijn geraakt.