PUUR-FOTOGRAFISCHE SCHOONHEID. 11.

DOOR B.

eeft iemand die fotografeert, zoowel degene die slechts aan „pure” fotografie doet, als degene die de „artistieke” procédé’s beoefent, zich wel eens afgevraagd wat de

eigenlijke, de bijzondere, de karakteristieke kwaliteiten van die technieken zijn? Want het onderwerp, dat men opneemt is niet de aller-eenigste factor van schoonheid. Ook de wijze waarop het weergegeven wordt. De schilder zal dit leggen in zijn kleur-nuanceering en zijn penseel-techniek, de etser zal de uiterste subtiele lijnwerking zoo hoog mogelijk trachten op te voeren. En de fotograaf? De fotografie is de weergave der realiteit, de meest zuivere werkelijkheid. En daarom is zij alleen artistiek wanneer het geval mooi en boeiend is. Dan alleen kan de techniek tot haar zuivere waarde worden ontplooid.

Dat is het wat mij, principieel beschouwd, zoo zeer deed instemmen met het eerste gedeelte van de beschouwingen van Ward Muir. En uit het bovenstaande volgt tevens, dat evenals de schilderkunst en de etskunst, ook de fotografie* haar grenzen heeft. Muir geeft hiervan een zeer goede uiteenzetting, die de lezing overwaard is.

„Elk uitdrukkingsmiddel”, zegt hij, „heeft zijn grenzen. Inde literatuur zijn we beperkt tot woorden. De schilderkunst moet zich beperken tot vlakke weergave, d.w.z. zij kan niet tegelijk voor- en achterzijde weergeven, zooals de beeldhouwkunst. Op het tooneel kunnen de ruimte-grenzen niet overschreden worden. Zoo zijnde grenzen te trekken van elke kunst op technisch en artistiek gebied.

„De grenzen van de fotografie zijn vrij nauw, doch niet al te bekrompen. En als wij ervan overtuigd zijn, evenals ik, dat de grenzen der zuiver-fotografische mogelijkheden steeds wijder getrokken zullen worden, dan is er alle reden voor om ons niet in buitenissigheden te begeven. Geen enkele grafische of andere kunst geeft zulke karakteristieke resultaten als de fotografie. Deze resultaten kunnen zoo fraai en effectvol zijn, dat het zonde is om resultaten na te streven, die dat typische en karakteristieke verliezen gaan omdat zij een mengeling bevatten van verschillende principes van weergave.

„Veronderstel dat ik een afdruk heb en dat iemand mij vertelt, dat door het toepassen van den oliedruk of door het aanbrengen van matlak op de achterzijde of door retoucheeren, deze afdruk veel verbeterd zou kunnen worden dan zou mijn antwoord zijn, dat ik daar niet toe zou overgaan. Waren de fouten hinderlijk,

ik zou het negatief wegwerpen en een ander onderwerp kiezen uit de duizenden, die nog aantrekkelijk genoeg zijn! Overeen mislukking tusschen zoovele andere kansen van slagen, moet men geen zorg hebben. Belichtte of ontwikkelde ik niet goed, dan kan ik de opname beter doen. Waren deze technische factoren in orde, dan deugde mijn onderwerp voor een fotografische weergave minder goed.”

Men zal toegeven dat Muir inde lijn blijft van zijn resolute opvattingen over dit punt! Zijn consequentie is wellicht wat al te ver getrokken. Er zijn verbeteringen aan te brengen, die met het fotografische niet in strijd zijn, zooals tegenhouden eener te donkere partij. Want de fotografische weergave moge afgestemd zijn op een zuivere realiteit, de techniek is nog niet zoo volmaakt, dat zij dit absoluut zuiver en juist, overeenkomstig ons oog, doet.

Ook aan die technische verbetering, aan het al of niet fotografisch-strijdige, wijdt Muir aandacht.

„Bij het critisch aanschouwen vaneen foto, die artistiek bedoelt te zijn, is er slechts plaats voor twee mogelijkheden: zij is goed of niet goed; zij kan aanvaard worden of moet weggeworpen worden. Oplappen door verbetermiddeltjes kan haar alleen nog minder maken. Een beetje meer of een beetje minder afsnijden is natuurlijk geen oplappen; het is toelaatbaar, want het tast de foto-kwaliteiten in het geheel niet aan. Afdrukken of vergrooten met een beetje meer of minder onscherpte (diffusie) is eveneens inde lijn van het karakteristiek-fotograf ische. De verzachting van de scherpe lijnen toch, door het beeld eenigszins uit het brandpunt te brengen, hetzij voor enkele plans of in zijn geheel, is evengoed fotografisch zuiver als afdrukken door matglas of vergrooten dooreen schermpje van fijn mousseline. Immers het effect ontstaat door de optische instrumenten en door het licht, niet door ingrijpen door middel van handwerk in het beeldkarakter en de emulsie. Bovendien zijnde bedoelde verzachtende effecten juist effecten, die speciaal fotografisch zijn en niet eigen aan eenig ander proces. De schilderkunst b. v. kent deze verzachting niet”.

Het ligt voor de hand, dat Muir nu ook de kritiek overeen foto binnen deze lijnen wil houden. „Bij de kritische beschouwing vaneen foto, die een artistieke weergave bedoelt te zijn, door middel van de zuivere fotografie, kan men aanmerking maken (behalve op de techniek en de compositie) op de afsnijding of op de meerdere of mindere mate der diffusie en alleen op