DE CAMERA

anderen weer hebben de camera gedurende de opname in trilling gebracht enz. Elk van deze middelen heeft zijn eigenaardige uitwerking en karakter en het zou een leerrijke tentoonstelling zijn die de resultaten van die verschillende methoden in één kamer bijeenbracht. Misschien komt het nog eens zoo ver.

Voor het oogenblik wil ik alleen constateeren dat de voornaamste middelen om diffusie in portretten te verkrijgen inde eerste plaats zijn goed gecorrigeerde objectieven' in welke men

spherische aberratie heeft ingevoerd, zooals inde welbekende portret-objectieven van Dallmeyer, die dit middel reeds in 1866 voorstelde, waarbij gewoonlijk de achterste cel eenigszins kan worden losgedraaid om door het vergrooten van den afstand der combinaties meerdere of mindere diffusie te verkrijgen. Maar vooral ook komt hierbij in aanmerking het Dallmeyer—Bergheim objectief dat indertijd nog al opgang maakte.

Inde tweede plaats noem ik de anachromatische objectieven van de Puligny en Puyo, waarvan ik reeds gesproken heb. Inde toepassing van die middelen schuilt echter een groote moeilijkheid. Indien men namelijk de teekening te veel verdoezelt om bijv. de scherpte der haren en rimpels grootendeels te doen

verdwijnen, dan loopt men gevaar dat men tevens de details van het oog zooveel uitwischt dat het een onaangenamen wolligen indruk maakt Niets is verderfelijker, want in het oog ligt de ziel en bij een goed portret hoort die er bij Het is juist op dezen klip dat de Dallmeyer—Bergheim en ook de anachromatische lenzen gestrand zijn.

Voor het fotografisch portret komt men dus tot de zelfde slotsom als voor het geschilderd portret, namelijk dat men den detailteekening moet verzachten zonder te veel verlies van definitie. Het Dallmeyer—Bergheim objectief en het anachro-

matische objectief teekent te onscherp en geeft een wollig effect dat het oog van den toeschouwer vermoeit en pijnlijk aandoet.

De beste resultaten van het Dallmeyer—Bergheim objectief zijn steeds verkregen met vrouwelijke sujetten en meestal ineen half duister, dat niet meer toelaat om details te zien.

Het beeld krijgt dan meer het karakter vaneen droombeeld, meer suggestief dan werkelijkheid. Soms zijn die beelden van groote schoonheid, maar zij kunnen niet

meer beschouwd worden als portretten. De zachte trekken en lijnen van de vrouwelijke figuur leenen zich bij uitstek tot dat soort beelden. Maar datzelfde, toegepast op mannelijke trekken of op het gerimpelde gelaat vaneen oud persoon, neemt een groot deel weg van hun karakter en kracht. Ik heb dikwijls deze vraag besproken met mijn vriend Th. Dallmeyer, de begaafde opticien, die ons zooveel bewijzen heeft gegeven van zijn groote kennis en hooge wetenschap en die onder andere zaken ook het teleobjectief en de Dallmeyer—Bergheim lens heeft ontworpen en uitgevoerd. Hij was zelf niet voldaan over dit laatste objectief, dat trouwens te weinig lichtsterkte heeft, onhandig lang en groot is en te overdreven diffusie geeft.

Hij zette daarom het vraagstuk opnieuw op en stelde een objectief samen voor zijn persoonlijk gebruik dat deze moeilijkheid op merkwaardige wijze heeft opgelost. Dit was de laatste arbeid van zijn leven en bij zijn dood vermaakte hij mij dat unieke objectief als aandenken aan onze vriendschap. Helaas is hij er nooit toe gekomen mij de grondbeginselen geheel uiteentezetten, op welke dat objectief is opgebouwd en kan ik als toelichting alleen mededeelen dat de precieuse qualiteit van dien lens hoofdzakelijk toe te schrijven is aan gedeeltelijke correctie.

(Wordt vervolgd).

AL“' Kapteyn

Den Haag