Draaft de sport bij tot sociale en culturele afbrokkeling?

door L. D. E. J. Kramer

Van hen, die slechts van tyd tot tijd met sport in aanraking komen en die met de sport in al haar verschijningen en met al haar voor en tegen slechts oppervlakkig contact maken, zal een niet onbelangrijk deel geneigd zijn de vraag, welke tot opschrift van dit artikel dient, zonder voorbehoud bevestigend te beantwoorden. Er Bijn hierbij van die begrippen, die «eer suggestief kunnen werken: spelverruwing, molestatie, professionalisme, voetbalpool, e.d. De insider weet, wat hij aan al die eangelegenheden heeft. Voor hem spreken feiten en cijfers een duidelijker taal. De buitenstaander echter, die enkele geruchtmakende gevallen uit gesprekken of uit de pers verneemt, is er niet van op de hoogte, dat het gaat om een paar tientallen op de massa van honderdduizenden sportbeoefenaars. Zijn conclusie luidt, dat de hedendaagse sport sociale en culturele afbraak en verwildering betekent.

Overgenomen van het ene sportblad m het andere, trof my een artikel van Ds. L. H. Ruitenberg. Zeer klaarblijkelijk een outsider bij de sport, maar een outsider met een sterk aanvoelen van de bijzondere geaardheid van verschijnselen en met het voorzichtige oordeel, dat oorsprong heeft in grote maatschappelijke ervaring. Ds. Ruitenberg geeft in zijn artikel impressies weer naar aanleiding van een voetbalwedstrijd, welke hy bij woonde. (Zie Sportkroniek van 19 Maart 1951). ,yAlle duizenden ziende bekroop mij het verlammende besef, dat deze geregelde bezoekers zich door het spel zo hebben laten vangen, dat er geen plaats in hun leven was voor andere zaken. Het spel met zijn kansen, met zijn emoties heeft iets tyrannieks, zoals elk spel. En al hebben wij dan kunnen constateren, dat er een morele strekking in ligt, m al zal het wel zo zijn, dat ook bij de kijkers iets van die sportieve moraal in het leven gaat functioneren, het leidt niet bij d Azenden tot dieper leven. Het verkleefd zijn aan de club, het juichen bij overwinning en het wrevelén bij nederlaag, dat alles blokkeert voor velen de weg naar andere verbanden, naar groter dienst, naar zwaarder verantwoordelijkheid. Mogen wij daarom echter hooghartig-nodig zijn tegen al die tienduizenden, die als trouwe kerkgangers hun wste plaatsje innemen dit liturgisch spelf Neen. Want het probleem ligt dieper. Het ligt in het feit, dat toy in een cultuur leven, waar de gebieden zich verzelfstandigd hebben. Waar de massa ontstond. En waar onvoldoende krachten werken om deze massa zinvol in een gemeenschap op te nemen. Nu zoeken eenlingen hun eigen weg. Zo gezien is de weg naar het voetbalveld nog niet een van de slechtste. Hij bergt alleen geen enkele belofte in zich. Alleen: welke beweging mèt belofte zal de massa, ook deze massa, wèl leiden? Was het maar de godsdienstige gemeenschap. Die heeft helaas zo lang met de ernst gespeeld, dat ze met het spel geen ernst meer kan maken. Uit deze conclusie leert men, dat een dominee op het voetbalveld toch dominee blijft."

O Het door Ds. Ruitenberg geschrevene raakt, via verschijnselen, die met sportbeoefening en, in sterkere mate nog, te maken hebben met het geabsorbeerd worden -door de sport als kij k* p e 1, een probleem, dat veel dieper ligt en dat veel ruimere grenzen heeft. Het raakt nl. de grondslagen en de inhoud van onze Nederlandse cultuur. Als wy dus gaan zoeken naar het bestaan en Baar het wezen van verschynse*

len, die wijzen op het aandeel van de sport aan culturele afbrokkeling, dan dienen we ons van twee dingen duidelijk bewust te zijn, nl. van het feit, dat in en om de sport krachten werkzaam zijn, die leiden tot sociale en culturele misgroei, en van het dominerende feit, dat onze huidige sociale en culturele structuur de krachten mist om afbrekende invloeden in te dammen. Het eerste feit doet aan belangrijkheid onder bij het laatste. O

Gegeven de samenhang tussen sport als cultureel verschijnsel en algemene maatschappelyke verhoudingen, is het slechts theoretisch mogelijk scheiding te maken tussen de tendenzen, die én de sport én maatschappelijke verhoudingen beheersen. Maatschappelijke, op het materiële gerichte krachten, als winstbejag en concurrentie, doen zich evenzeer gelden in de sport. De strijd om het materiële bestaan dwingt de verenigingen tot maatregelen, die het mogelijk maken kostbare accommodaties, oefenmeesters en het reizen van elftallen te betalen. Erger voor de geest van de sport is het, dat de buitenwereld de sport gebruikt voor commerciële belangen: een deel der pers, de radio, de promotoren van voetbal, pools en van beroepssport, de reclamediensten van ondernemingen, e.d. Indien sport bydraagt tot misvorming van ons cultuurbeeld, liggen de oorzaken niet zozeer bij de sport, dan wel bij het materialisme van ons maatschappelijk bestel. O

Het onbehagen, dat velen vervult in verband met sport, komt wellicht het duidelijkst tot uiting door de constatering, dat oud en Jong zich aan de sport vergapen. Hiermee wordt een verschijnsel aangeduid, dat naar omvang en naar inhoud van meer sociale en culturele importantie is dan bestaande of ook wel veronderstelde sportexcessen. Naar omvang is het belangrijk doordat er in ons land een paar honderdduizend sportbewonderaars bij betrokken zijn. Naar inhoud is het belangrijk doordat het hier gaat om de belangstellingssfeer van de mens en om zijn geestelyke inhoud.

Van alle gevaren is ’t machtig absorberend vermogen van de sport wel het meest gevaarlijk. Er zijn jongens, die records en competitiestanden oneindig veel beter kennen dan hun vaderlandse geschiedenis. Zaterdags en Zondags zijn ze bij diverse wedstrijden te vinden. Maandags verslinden ze de sportverslagen in de dagbladen en sportperiodieken. De overige dagen van de week houden ze nabetrachting in en buiten de lessen en dan komt gelukkig de Zaterdag weer. Wat voor de school geldt, geldt evenzeer voor de bedryven. Een machtig* inbeslagneming van de geest, waartoe echter de sportbeoefening slechts ten dele bijdraagt. Voorzover dat het geval is, komt zulks hoofdzakelijk door het bestaan van competitiesystemen en van interland-wedstrijden. Op zichzelf zijn deze beide geen kwaad, doch ze worden tot een kwaad van grote afmetingen als gevolg van het feit, dat pers en radio er zich om commerciële redenen mee bezig zijn gaan houden. Mocht straks de televisie een plaats in de huiskamer veroveren, dan wordt de zaak nog slimmer.

Zoals gezegd, levert de sport hier slechts de mogeiykheid. De destructief werkende krachten zijn in de voornaamste plaats van maatschappelyke aard. O

Er is nog een andere omstandigheid, die het verwijt aan de sport verzwakt, dat zy zo sterk belangstelling-absorberend werkt en deze omstandigheid vindt haar aanduiding bij het antwoord op de vraag: „welke tegenkrachten biedt onze hedendaagse cultuur?” Het zoeken naar tegenkr&chtcn leidt tot ontgoocheling. Ontspanningslectuur, radio en film werken in vele gevallen tegengesteld aan de verheffing van het geestelijk niveau. Echte kunst, hetzij muziek, schilderkunst of beeldhouwkunst heeft haar weg naar de massa nog niet gevonden. En wat de belangstelling in sociale waarden betreft, worden we uit publicaties over jeugdwerk en jeugdhervorming gewaar, dat de belangstelling eerder af- dan toeneemt. Niet de sport treft een verwijt, maar wel onze cultuur als geheel. Gaat de sport dan in deze geheel vrij uit? Zeer zeker niet. Een voor de mensvorming gevaarlijk element ligt hierin, dat sportprestaties tezeer de aandacht doen vallen op de persoon van de sportbeoefenaar en hieruit volgen twee dingen, nl. de heldenverering en de verguizing van hen, die falen. Dit betekent een opgeschroefde visie op de belangrijkheid van het sportgebeuren en, vooral ook, gebrek aan goede kameraadschap. O

Een ander verwijt, dat men de sport kan maken, is het in verschillend opzicht ontbreken van gezonde discipline. Het is een on- toestand en ook een, die van geestelijke slapheid getuigt, dat Sportlui zich niet onderwerpen aan normale trainings-eisen. (Zie vervolg kolom naast „Het ware voetbal”)

HetwüctM- u^cyeJt&Jdi

T f OE sporadisch komt het voor, dat bij het laatste / / fluitsignaal de verzuchting wordt: dat is jammer! En "*■ toch hebben wij ons zelf betrapt bij het lichtfestein Haarlem tegen HFC. Er werd op Woensdagavond voetbal gespeeld, voetbal zonder de spanning winnen of verliezen, voetbal zonder opdrachten en toch was deze str'o frisch, levendig en vol actie. Wat deerde de score, men streefde slechte naar het uiteindelijk doel van het spel: punten verzamelen en na keer durfde men zich geheel in het spel uit te leven, zonder voor „fouls" of gebruik van het ezellenbruggetje: geraffineerd Dit is het ware voetbal. Bovendien lonkten de weergoden toe. Want na een dag van regenbuien kwam de maan aan de kim i . de tribune gluren, de hemel stond vol sterren, zodat de omstandigheden ideaal waren. Van Haarlem’s Kampioensploeg 19Jf6 waren nog overgebleven Pietje Groeneveld, Wim Roozen en Bert Boeree, de anderen hadden »f het spel er aan gegeven, of spelen te hooi en te gras eens in een Daarom was het zo aardig keeper Kluit weer terug te zit'h Kick Smit, Frans v. d. Hulst, Rinus Visser e.a., aangevuld met een telg de v. Balen Blanken-stam als invaller voor de geblesseerde v. 000 l Wat hebben de bezoekers gesmuld van hetgeen, die ouwe knarren alzo ten beste gaven. Kick bijv. beheerst nog ten volle het repertoire van lisFn en lagen. Hij draaide nog om zijn prille jeugd, maakte schijnbewegingen bij vleet, paste de schaarbeweging toe, bracht tegenstanders op een door een sprintje, om dan plots de bal voor een clubgenoot te loien lopen, terwijl hij even later het leer haarscherp naar links en rechts joeg. Piet Kluit haalde koelbloedig meesterstukjes uit, zonder vrees blessures of kaakfractuur, terwijl Frans v. d. Hulst zich soms van boekplaats een soleren permitteerde tot diep op vijandelijk gebied. Kunt U zich voorstellen, dat het <h'er hgf algemeen HFC aan deze cracks nog zijn handen vol hadf Want hun jeugdige kwiekheid en vechtlust waren onvoldoende om de oudere routiné’s tot capituleren te dwingen. Toch heeft Stfdher zyn jongens goede spelbegrippen bij gebracht, al moet de tijd bijschavtn voor meerdere rust en beheersing. Het boeiende element in deze onPP°oting vormde vooral de vaart, die in het spel gebracht werd en de degelijke wijze, waarop de doelpunten ontstonden. Van Haarlem’s drie brcdht Groeneveld er twee op zijn naam en Kick één, en weit voor een ! hunnen- slechts meesters presteren. HFC raakte twee keer de roos, eenmaal volgens het recept Hein Winter. t Was een gave, fijne wedstrijd, men niet genoeg kreeg om naar te kijken. PCD

(Vervolg van 4e kolom) In dit opzicht alle respect voor o.a. onze racc-roeiers en hun leiding. Een andere aangelegenheid, die de discipline raakt, i* by ploegwedstrijden de houding van spelers tegenover de wedstrijdleiding. In de sport is een nieuwe en bijzondere vorm van sport ontstaan, die gespeeld wordt tussen de spelers en de scheidsrechter. Juister gezegd: van de spelers tegen de scheidsrechter met als doel ontoelaatbare handelingen te verrichten zonder daarbij te worden gesnapt. De scheidsrechter, de „speT’-leider, wordt op deze wijze verlaagd tot bewaker van kwaadwillige elementen. Dit kwaad is dusdanig Ingevreten, dat men geneigd is te spreken van een cultus van het onsportieve. En nu is het wel jammer te moeten vaststellen, dat deze cultus juist bij jongeren volgelingen heeft en, dat deze jongens prat gaan op hun geraffineerdheden, zoals zij ook prat gaan op kunstzinnig spieken op school. De bestaande verhouding van spelers tot scheidsrechter deugt niet. Ter wille van de paedagogische doelstelling van de sportorganisaties is het noodzakelijk, dat de huidige verhouding tot een opvoedkundig en sportief te verantwoorden oplossing wordt gebracht. Laat men vooral ook niet vergeten, dat de discipline binnen het speelveld naar buiten zich doet gelden. Zonder twijfel is het bovenvermelde mede-oorzaak van een geest van baldadigheid, zoals die meerdere malen tijdens en na wedstrijden, ook interlandwedstrijden, is gebleken. Vast staat, dat het gebied van de geestelijke vorming in de sportwereld nog onvoldoende w'ordti bearbeid. Faedagogisehe instanties zouden naast de bestaande technische organen van de honden geen overbodigheid zijn.

KRIS KRAS DOOR PERS EN CLÜRBLADEN

De veteranen bleven niet weg

De jaarvergaderingen zyn achter de rug. In alle clubbladen dezelfde klacht: opkomst slecht! Het clubblad van NOAD komt nu met een verslag van de jaarvergadering der NOAD-v etera n e n. Opkomst 80 %.

Sanienwetking tussen EnscheJcse clubs

(Clubblad Phenix) De in Enschede bestaande Contact Commissie van eersteen tweedeklassers is uitgegroeid tot een Federatie van Enschedese KNVB-clubs met het doel om daar, waar dit van belang is, gezamenlijk op te treden. Zo bij jubilea van Enschedese clubs waardoor de jubilerende club het meest is gediend. Op recepties voert de voorzitter van de Federatie namens allen het woord. Tot nu toe trad de heer Van Dalen (voorzitter van Sp. Enschede) als spreker voor de Enschedese clubs op; besloten werd, dat thans een voorzitter van een 2e klasser (de heer (jillot van Rigtersbleek) deze functie voor een jaar op zich zal nemen. Nadien wordt een voorzitter uit een der 3e klassers gekozen, daarna de 4e klassers, waarna weer de Ie klassers aan de beurt komen.

Gekonkel en gewroet in I* ranse Profclub

(de Volkskrant) Marseille, met zijn voormalige j wonder-team, is zonder bestuur, hetgeen zeggen wil zonder brand- . kast. De drie Algerijnse spelers i zijn in staking, de rest, waaronder 1 de Zweden Anderson en Johann- i son, speelt practisch pro deo en i de glorieuze Olympique Marseille : kon Zondag slechts met een elf- i tal naar de hoofdstad komen, i dank zy het invallen Van vier i amateurs. Dit schimmenteam vertroebelt de competitie en het is 1 te verwachten, dat deze week < van hogerhand in de vreemde g<

Marseillaanse zaken ingegrepen zal worden. Dit Marseillaanse intermezzo werpt geen fraai beeld op de interne voetbalverhoudingen hier, waarin bijna even zwaar gekonkeld en gewroet wordt als in de politiek. Het schijnt dat een caféhouder ergens op de Canebière plotseling tuk is op de titel van plaatselyk voetbalpresldent, die tot dusver door monsieur Dancause gedragen werd. Sinds de Marseillaanse pers het voor de kroegbaas Bianco opnam en haar campagne het heengaan van president Dancausse teweegbracht, is de situatie ontstaan, dat een elftal van uitstekende broodvoetballers van de hand in de tand moet leven. ,

Ontrouw in <lc sport (Clubblad Blauw Wit)

„Fijne mensen, die van Jansen! Altijd even gastvrij en reuze gul, zeg! Dikwijls vragen zij mij ten eten, dat sla ik niet af. Dan ’s avonds nog een paar lekkere borrels en een lekkere sigaar, en dan bij hej afscheid is het „Tot ziens”. Ja hoor, echte gezellige lui”. Ik vind het verschrikkelijke mensen, die slechts onder bovenomschreven omstandigheden van hun vriendschap blijk geven en later, als die familie Jansen geen vrienden ten eten kunnen nodigen en geen borrels meer kunnen geven, zeggen: „Apropos, je kent die familie Jansen toch wel? Een kale boel tegenwoordig hoor! Een kopje thee met een biskwietje is alles wat je ■ daar krijgt, Ach ja, ik weet het, hij is op ’t ogenblik zonder werk, doch ik kan nu eenmaal niet tegen armoede; het zal een tijd duren voor ze me daar weer eens zien”. Dat is ontrouw in het gewone leven, maar neem nu de sport eens. Het gaat een voetbalclub ;oed, de club prijkt al van het

begin af van de competitie aan de kop van de ranglyst. Bij elke thuiswedstrijd zeer veel publiek; bij een uitwedstrijd honderden supporters. De club is als gastvrouwe voortreffelyk; ze geeft prima spel en het publiek geniet. Een beetje opschepperig klinkt het uit de mond van de supporters: „Kijk, dit is nu myn club”. Enige jaren later: Dezelfde club heeft noodgedwongen verschillende eertijds goede spelers moeten vervangen, doch de jongeren kunnen nog niet tippen aan de capaciteiten van hun voorgangers. De club maakt een moeiiyke tijd door, een overgangstydperk zou men het kunnen noemen. De resultaten zijn slecht, de meeste wedstryden worden verloren. O ja, die jonge spelers doen hun best wel, doch, buiten het gebrek aan capaciteiten zit het hen nooit eens mee en het greintje geluk dat elke club zo van node heeft, laat hen thans geheel in de steek. Nu weinig publiek bij een thuiswedstrijd terwijl ook de morele steun van de eertyds honderden getrouwen bij een uitwedstrijd terdege gemist wordt. En dezelfde mensen die eerst zo trots spraken van: „Dat is nu myn club”, zeggen nu: „Naar dat rot spel ga ik niet meer kijken, dan ga ik liever naar ” en dan volgt de naam van een club, die het op dat ogenblik wel goed gaat. Kijk, dit is nu ontrouw in d« sport! Ja, zowel in het gewone leven als in de sport geldt nog altijd het gezegde: In nood leert men zijn vrienden kennen.

Afscluiiven van verantwoor* Jclijklieid is fnuikcn4 voor de clubgeest

(Clubblad Alcmaria VictrixJ Vele van onze spelers meneiu dat alle verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in de vereniging, ja, zelfs in hun elftal berust by bestuur en commissies. Dat werkt remmend óp hun eigen activiteit en zij is fnui.» kend voor de clubgeest. , De elftalcommissies zien zich hierdoor voor een heel andere taak gesteld dan de oorspronkelijke gedachte was. Hun taak was elk elftal zo sterk mogelijk sanien te stellen. Thans is daarbij gekomen een verplicht leiderschap over de elftallen, ja men beschouwt de leider zelfs vaak als een Manusje van alles, die voor alles en nog wat moet zorgen. Dat de commissies zelf hieraan ook schuld hebben kan ik niet ontkennen; deze heren laten zich niet alleen alles en nog wat door de spelers opdragen, zij doen vaak uit zich zelf allerlei werkzaamhéden, die zij beter de spelers zelf kónden laten doen. Zodoende zijn gewoonten ontstaan, die de zaak nog erger maakten. Ons bestuur meent, dat hierin verandering moet komen. De spelers zelf moeten weer de verantwoordelijkheid voor hun materiaal en hun elftal gaan dragen. Speciaal de aanvoerders moeten een verantwoordelijke taak krijgen, dus niet alleen tossen en handjes schudden. Om te beginnen zullen de lagere elftallen dit jaar dikwijls zonder leider reizen. De aanvoerder moet te allen tijde de leider en de vertrouwensman van zijn elftal zijn. Hij zorgt voor eventuele kaartjes voor bus of trein, hij beslist, of voor een uitwedstrijd de reis per fiets zal worden gemaakt of dat het weer het noodzakelijk maakt een andere reisgelegenheid te kiezen. Maar ook brengt hij elke week, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, aan de elftalcommissie rapport uit over zijn elftal, brengt de wensen en verlangens van dit elftal ter kennis van de commissie of het bestuur en bouwt om zich heen een vriendenkring van goede Alcmarianen.

O Verbetering. In het Kris-Krasje „Rinus Mlchels” in de Sportkroniek van 24 September zijn bij het aanbrengen van de laatste correctieregels in het lood twee regels verkeerd geplaatst. Men leze inplaats van de 8e rege'l va‘n boven: „gen: Et un peu mehtir aussi”; en in plaats van de 20e regel van boven: „gen. Bovendien was Michels”,

SPORTKRONIEK I FEUILLETON

lAJOt'clt

door P. TOL 21

Drie weken waren om van Rinus’ straf. Toen zwichtte het bestuur voor de aandrang die werd uitgeoefend. Wegens de bar-slechte die t Eerste zónder Rinus boekte: nederlagen met O—2\ s—l: zó door, dan zag het er weldra precies even somber uit als aan t eind van t vorige seizoen. De schorsing werd na veel vijven en zessen teruggebracht tot vier weken, en Rinus werd voor de komende Zondag weer opgesteld. Je kon het best merken aan de toeloop; de penningmeester rekende na afloop voor, dat het zeker drie- k vierduizend man scheelde, nu de Rooie weer van de partij was. Het werd tijd ook, want de vereniging zat op zware lasten, en zij had vermeerdering van inkomsten broodnodig. ® Rinus stond dus weer zoveel sterker. Hij wist zich onmisbaar geworden. Hij was de man, die het geld in ’t laadje bracht! Nou, ze moesten in het vervolg maar een beetje uitkijken met hem, want er waren andere wegen die naar Rome leidden! Ofschoon hij in het geheel niet had geoefend, zeer tot ongenoegen vooral van de vol-ijverige Exel, die al zijn vrije tijd aan hem had gespendeerd, was hij er toch weer opvallend snel in. En wéér werd hij de held van ’t Groene Grastapijt! Het was toch allemaal heel iets anders dan in de Raketten-tijd. Toén verkleden in wrakke limonadetentjes, bouwkeetjes en donkere, stinkerige zwijnenstallen, nü deftig spelen voor hoge, dichtbevolkte tribunes, waar de duizenden hem toejuichten, de voetballer van amper zeventien jaar. In de krantenverslagen werd hij veelvuldig genoemd. Ook zijn tronie vond hij dikwerf af geheeld. Jammer, dat die kranten nog niet in natuurlijke kleuren werd gedrukt, zijn rooie krullebol zou ’t dan zéker nog beter hebben gedaan! Éénmaal was hij deksels kwaad geworden: de „Morgenster had zijn naam verkeerd gespeld; het was de schuld natuurlijk van dat kleine, dikke kereltje. Er stond Okerspeer inplaats van Otterspoor. Een stommiteit van jewelste! Een belediging ook! Hoe kwam die knul zo gek? De schuld van de zetter zou het wel niet zijn Okerspeer, stel je voor! Hij, de grote Otterspoor. Zoü je zo’n vent niet? Ouwe Otterspoor vond het belachelijk, treürig. Als Rinus zich beledigd gevoelde, hy óók! Hij heette netzomin Okerspeer, is ’t waar of niet? Reuzel zei, dat hij er werk van moest maken. Die dikkop moest er uit bij de krant. Hij moest het niet némen van de „Morgenster”. Rinus •n hii waren gek, als ze zich dèt lieten aanleunen! Sluik en Zwikker

lakten zich een rolberoerte. Hahaha Okerspeer! De ouwe Okerspeer! Om je te bebrullen. Of er ooit een voetballer had geleefd, die Okerspeer heette. Te krankzinnig om los te lopen. Een naam voor Klazienaveen misschien, maar niét voor de Residentie! Die pennelikkers maakten er tegenwoordig maar wat van, die schreven maar raak, als die hun cent per regel maar beurden, dan waren ze allang lekker. Maar. of M iemands goeie naam door het slijk sleurden, daar maalden ze niet om. Kon hun wat bommen, dat er nou doodleuk stond, dat Okerspeer dat buitengemeen fraaie derde doelpunt had gescoord! Sluik zwaaide zijn bewratte wijsvinger door de lucht en zei in vuur, dat hij ’t óók schande vond, en dat hij, als hij abonné van „De Morgenster” was geweest, hij zijn abonnement onmiddellijk zou hebben opgezegd. Maar, Otter en jij ook Rinus, maken jullie je nou niet boos, het komt allemaal op zijn pootjes terecht, dat zul je zien! voorspelde hij. Laat iedereen maar schrijven en kletsen, wat hij wil, maar het duurt niet zo lang meer, of r— Ja, wat 0f.... ? drong ouwe Otter aan. Doch Sluik commandeerde de kastelein: Toe, maak me glaasje nogeens vol. En denk erom, van Otter i'n centen, die komt toch in goeie doen! Otter begon op zijn zakken te slaan, zei dat ie (’t was Maandagavond) al geen spie meer over had. De rijkdom moest toch miet al te lang rneer op zich laten wachten. En Sluik mocht zeggen wat hij wou, maar hij zou er nog maar es eentje nemen op Sluik z’n gezondheid! Waarop de kastelein het niet meer wist, en vond dat de heren maar water moesten drinken, als ze geen centen hadden. Met andere woorden: ze konden naar de pomp lopen. Nou, water drinken, dat zouden ze niet verdragen. Ze konden evenmin tegen water als houten palen. Zwikker zat juist te voelen naar zijn puntige adamsappel, dat ding hinderde hem altijd zo, en ’t was maar een geluk voor hem, dat hij nooit een boordje droeg, want dan stak dat ding er vast doorheen. Ik zeg: toen boog Rokus Reuzel, de nieuwe vriend, zich geheimzinnig naar de drie makkers, en fluisterde: Ik heb hier iets voor jullie, dat niet geschikt is voor de buitenwereld! En vervolgens zette hij zich tot spreken en ontvouwde zijn plannen. Het leken hele goéde plannen te zijn, want het trio was vol geestdrift en warme waardering. Rinus, in een hoek achter de kachel, zat zich nog te ergeren aan dat vermaledijde sportkrantje van „De Morgenster” De zaken van zijn papa gingen hem niet aan. Die moest zelf maar weten, wat hij deed. Of het veel goeds was, 0ch....! Als hij maar eens wat afschoof, voor de rest stond hü buitenspel. H« was zijn vaders scheidsrechter niet. Natuurlijk was hij niet zo stom om zich nooit eres af te vragen, waar al dat geld voor bier en jenever en goeie sigaren vandaan kwam, en waarom hij toch maar zelden krimp had, ondanks het eeuwige nietsdoen Hij behoefde maar enkel te denken aan dat gevalletje, toen, op school IH, aan die klompen metaal, die ze daar van het dak roofden, en waar zijn Pipa zo goed weg mee had geweten, om het antwoord te vinden. Nou, als de Ouwe maiar uitkeek, dan was hy allang lekker. Rinus kwam nu aan een artikeltje, dat handelde over een speler, die onafgebroken bijna twintig jaren zijn sportieve plicht had gedaan voor één vereniging. Ruim driehonderdvijftig wedstrijden had hij er op gitten.

Iverse .malen bad bij in de Bonds- en Zwaluwen-elftallen gespeeld een *eer of acht zelfs in het Nederlands Elftal. Maar de jaren kregen lang- ook een beetje vat op hem, hij werd wat minder snel, maar “J had een kijk op het spel, dat moeilijk viel te overtreffen. En toen inens, zonder enige bespreking vooraf, was hij uit het elftal gelaten Hij ntving niet meer de gebruikelijke aanschrijving, met verzoek om Zondag Uur daar-en-daar aanwezig te zijn voor de wedstrijd met het Eerste, ™aar hij kreeg een doodnuchter kaartje, dat hij Zondag werd verwacht speler met het tweede tegen de Potasser Boys. Vertrek half elf per Utobus. Het blad noemde dat wreed. Het noemde het óók ondankbaar, et was de sportieve plicht van het betreffende bestuur geweest om daarver eerst eens behoorlijk met de man- zélf te rade te gaan. Dat de oudere jachten op de duur opzij geschoven werden door nieuwe, jonge talenten, “at is daar is nu eenmaal niets aan te doen. Maarje kunbniet ainaar ineens, van vandaag of morgen, zeggen: Pieterse heeft nu 367 Jvedstrijden voor ons gespeeld, maar nou loopt er in het tweede een Hendrikse, en die kan met een paar wedstrijden ongeveer net zo goed *ijn als Pieterse, en aangezien Pieterse het eeuwige voetballeven niet «aeft en hij met iedere wedstrijd misschien nog wat minder fel zal worden, kiezen we voortaan Hendrikse! Pieterse mag dan met het Tweede meedoen, en als hem dat niet bevalt, moet hij maar op de tribune gaan «tten by de andere oude heertjes....! De Morgenster pleitte dus voor beetje fijngevoeligheid, voor een beetje tact. De sportredacteur had u Vernomen, dat de bedoelde speler zózeer gekrenkt en getroffen was oor dat voor hem zo volkomen onverwachte bericht, dat hij onmiddellijk aar de pen had gegrepen en zijn lidmaatschap had opgezegd. Hij kon oeze behandeling onmogelijk verkroppen, en de redactie gaf hem tot op oicere hoogte groot gelyk. Het was géén manier! • berichtje was opeens koren op Rinus’ molen. Hij moest tenslotte wat verzinnen om zyn eigen slechte geweten te sussen, en zijn eigen oelabberde methodes goed te praten. • Kyk, nou zag je maar es. Die clubs deden ook maar raak. Je werd eenvoudig aan de dyk gezet, wanneer hun dat paste, en wanneer ze dachten, dat je je beste tijd wel had gehad. Zij vroegen dus ook niet, wat zo’n beslissing voor je betekende. Had die Pieterse me daar 367 wedstrijden Weer en wind voor z'n club gespeeld, hij had zoiets als 187 doelpunten Kemaakt en daar werd-ie als een oud, afgeleefd paard voor de vilder be«emd. Dus, ook bij hün zat maar één gedachte voor: zaken zijn zaken. Zolang je ons gèld in ’t laadje trapt, ben je de man, maar, als we je niet Jheer nodig hebben, maken we korte metten met je. Dat doet je baas, in net maatschappelyke leven, toch óók! Zó kwam Rinus weer op het chapiter van de Ouwe Otter terecht. Die *ei altyd: Wie schoppen er nou feitelyk de centen bij mekaar, het bestuur of ne spelers? Nou, de Rooie wist het ineens. Hij hoefde zich niks te genéren, hoor. Hij Was vrij man, kon gaan en staan waar hy wou. Vandaag lid van Brinio, hiorgen als hem dat beter leek voor een andere vereniging! Neen, *e tnoesten het ’m bij Brino nöges een keer lappen om hem in zyn hemd te zetteii, hem te schorsen of op andere wyze te straffen! Ze noemden hem toch zeker niet voor niks „Het Rooie Kanon”! Ze mochten verdorie biy zyn, dat hy met hen spelen wou! Hy haalde zyn „portefeuille” te voorschyn, een bordpapieren verfomfaaid ding, en hy diepte er een episteltje uit te voorschijn. Hy sloeg er met de vlakke hand op en zei tegen «ichzeU:

Nou, is dit een uitnodiging voor ’t Haagse, elftal of ,niet! ’t Hóégse elftal. Zeventien jaar was hij. En nou al in ’t Haagse elftal! Dat wou toch wel wat zeggen, niet? Dat was toch geen kattepies! Enne nou hij kwam nog wel hóger ook, hoor, geloof het maar gerust! En zónder Jongkind of Oranje of Exel of Druif haalde hij het óók. O zo. Koos. Het Haagse elftal speelde. Rinus was van de partij, stond linksbinnen. Sommigen vonden hem te zelfzuchtig, maar overigens hij lapte het ’em toch maar weer: twee kristalzuivere goals! Zyn faam reikte alweer hoger. Zyn papieren stonden hoog genoteerd. Het werd iedereen nu wel duidelijk, dat hij langzamerhand rijp werd voor nog grotere daden. In Brinio liet hij zich, wat de benen en de longen en het hart en zo betrof, ook van zijn beste kant zien. „Een lust, meneer, om die jongen te zien spelen!” zo zeiden de lui op de tribune tegen elkander. Hij werd bewierookt als geen. Hij werd „the coming man” genoemd. Allerlei hoogdravende namen verzonnen ze voor hem, want die journalisten die konden er wat mee. „Het Rooie Kanon” was niet meer voldoende, dat was al zoetjesaan een versleten term. „De Australiër” dat klonk al stoerder! „De Man uit Sydney” dat klonk lekker uitheems! „De Rode Schutter” dat was ook niet gek. Ja, er werd over hem geschreven, lyrisch en uitbundig. Delirisch vaak. Een week na dit evenement maakte Rinus z'n zoveelste goal voor het Eerste. Maar ditmaal sloeg hij de bal erin met zijn hand. Zijn voet kwam net een paar decimeter tekort. Bijna alle toeschouwers aan die kant van het veld hadden het gezien. Oók de lui van de tegenpartij. Oók een paar medespelers van Rinus. Enkel de scheidsrechter niet. De ene grensrechter evenmin De grensrechter van Brinio echter weer wél. En die grensrechter zei resoluut, dat Rinus de bal in het doel had geslagen. Rinus zelf ontkende dit ten allerstelligste. Hij werd vuurrood van kwaadaardigheid. Hij begreep die stommeling niet. Als hij zijn mond hield, was het toch een doelpunt voor Brinio. En Brinio kon de doelputjes immers zo best gebruiken! Neen, daar stond zijn verstand bij stil, en van de weeromstuit, omdat hij zijn ongelijk niet kon verkroppen, omdat zijn woede een uitweg zocht, begon hij zijn eigen grensrechter van alles naar het hoofd te smijten. Het was, alsof de goede man de modderspetters om de oren vlogen. Op advies van de Brinio-vlaggeman, kende de scheidsrechter het doelpunt derhalve niet toe. Rinus was razend, buiten zichzelf. Hij raakte bijna geen bal meer aan, die middag. En Ouwe Otter, die het van zijn plaats ónmogelijk had kunnen zien, hield strak en stijf vol, dat het „KOOL” was, de „refferie” een sufferd, en die grensrechter moesten ze doodslaan! Nog midden onder de voorstelling begon die mét Sluik en Zwikker een hevige ruzie- en scheldpartij tegen een paar omstanders, die de „heren” op hun nummer wilden zetten; ze werden handtastelyk, namen de vechthouding aan, Ouwe Otter bedreigde een meneer met een heetgloeiende „knok-out”, en de politie rukte aan, en voor de tweede maal werden de heren Otter, Sluik en Zwikker door de krachtige arm van Hermandad van ’t voetbalveld gebonjourd. Toen zwoeren ze heilige eden, dat ze er nóóit meer een voet zouden zetten. Drie dagen later suisde de, sensationele mare door de stad, dat Het Rooie Kanon voor het lidmaatschap van Brinio had bedankt. Nóg een paar dagen later wist iedereen te vertellen, dat hij overschrijving had aangevraagd naar „Vitesse”. Heel de Haagse voetbalwereld was er van onderstboven. – . . (Wordt vervolgd).