Medische Raad voor Voetballers Welke zomer- en wintersporten naast J_ vnpfln.ltnr.rtf de voetbalsport;

Schaatsenrijden geen sport voor de Voetballer Athletiek de beste zomersport

door D* Heymans, arts

Van grot© betekenis Voor de voetballer blijft d<j vraag; „welke sport kan en mag ik eventueel naast de voetbalsport als nevensport beoefenen, zonder dat mijn conditie daarvan nadeel ondervindt?”

Betreft dit de wintersporten, dan is mijn advies dat er bij een serieuze voetbalbeoefenaar, iemand die dus nauwgezet traint, geen plaats voor een andere wintersport mag en kan zijn. Men kan dan nl. geen aandacht schenken aan de andere welbekende wintersporten, zoals hockey, handbal, rugby, ijshockey enz. Trouwens de voetbaltraining neemt, juist ten uitvoer gebracht, de vrije tijd van de amateur zozeer in beslag, dat het beoefenen van een andere sport zeker tot overbelasting, tot overtraining eventueel, zal lijden. In twee sporten naast elkaar een goede prestatie bereiken, is slechts voor zeer weinigen weggelegd en ik meen, dat zulke „prestaties op twee fronten” slechts van korte duur zullen zijn. In één van de beide sporten zal men meer liefhebberij hebben; men zal er meer in uitblinken en de , keus is reeds gemaakt, zoals Van Heeswijk ijshocky verkoos boven voetbal.

Dit jaar hebben we tengevplge van ijs en sneeuw een lange voetbalvrije periode gehad, en er was dus gelegenheid voor schaatsenrijden. Is het goed, dat de voetballer zich in iie tijd met schaatsenrijden bezig houdt, blijft hij daarmee wel voldoende in conditie, of kunnen de veranderde spierwerkingen en houdingen hem kwaad met het oog op het voetballen? Hoewel het algemeen gebruikelijk is, dat de voetballer schaatsen rijdt, ja zelfs dat voetbalclubs wedstrijden en tochten* op de schaats organiseren, is het mijn overtuiging, dat deze sport de voetballer in z’n conditie schaadt. De training toch van de voetballer is er o.a. op gebaseerd de reactie-snelheid van de spieren te bevorderen, de souplesse in het algemeen zo hoog mogelijk op te voeren. De spieren van de voetballer moeten zich snel weer kunnen 'ijfijspannen, waardoor men de gelegenheid schept snel te reageren (zoals ook.misschien nog in sterkere mate ’n

schermer, bokser, sprinter enz., dat moet kunnen), en snel op topsnelheid te komen. Bij de schaatsenrijder zijn een zeer groot gedöelte der spieren aanhoudend in gespannen toestand. Hij rijdt gebogen voorover en heeft dus het merendeel ven z’n rug-, bekken- en dijspieren aanhoudend samengetrökken. Ze verrichten, zoals dat genoemd wordt; statische arbeid, Zoals dat ook bij gewichtheffen, Worstelaars c.a. geschiedt. De spieren Verliezen bij dergelijke arbeid hun Soepelheid; ze worden harder en als ik het zo noemén mag: taaier. De reactiesnelheid van jdie spieren vermindert aanzienlijk.

t)e schaatsenrijdende voetballer zal Stijver, houteriger worden; hij zal hiinder snel reageren en hij zal tijd eh goede training nodig hebben om, Wanneer hij weer zal gaan voetballen, 2Ün voetbalpeil van vóór het schaatsenrijden te bereiken.

Uit dit alles meen ik te mogen besluiten, dat het schaatsenrijden in een jjsperiode de voetballer in z’n

conditie schaadt.

Wil hij in deze periode in conditie blijven, dan beoefene hij eventueel het '.sneeuwvoetbal”. De achter ons liggende winter heeft bewezen, dat sneeuw geen beletsel meer behoeft te zijn om met de bal, al is het dan niet °P het groene dan toch op het witte Veld te oefenen. H\j blijve z’n rondjes lopen, hij blijve z’n vrije oefeningen houden elke dag, eventueel gecombineerd met, andere oefeningen, zoals

b-v touwtje springen. Merkwaardig overigens dat dit eenvoudige touwtje springen slechts het domein van de bokser schijnt te zijn. onthoude het echter zeker in ®en dergeliike periode aan de voetballer niet; het verhoogt, mits juist Sodoseerd, het uithoudingsvermogen, bot schenkt de sportbeoefenaar, laat *.* het zo kort mogelijk zeggen; »a d e m”.

)) diLO Met eren kleine variatie op een bekend gezegde zou ik de voetballer gedurende het winterseizoen dus willen adviseren: „voetballer blijft bij je voetbal”. •

En nu de zomertijd! Dan voetbalt, men gemeenlijk niet en toch moet de voetballer zich voor het komende wedstrjjdseizoen enigermate in conditie houden. De voetballer verzulnie echter nooit ook even „sportvacantie” te nemen, al is het maar enige weken; dit zal hem psychisch en ook physiek, na het zware wedstrijdseizoen ten goede komen. Vele zomersporten zijn er, die de voetballer a.h.w. thuis gebracht worden ter beoefening; honkbal en cricket in de allereerste plaats. Om zo goed mogelijk in conditie te blijven is honkbal m.i. te verkiezen boven cricket. Hierbij wordt meer van je corpus verlangd; men moet er zo nu en dan een 'flinke activiteit bij aan den dag leggen, al is die niet van een intensiviteit als bij voetballen. Cricket, the King of Games welis. waar, blijft m.i. een „luie” sport. Wel moet men op z’n qui vive zijn, zelfs bij het fielden, maar toch zit er te weinig actie in om daarmee z’n physiek op peil te kunnen houden.

M.i, is er slechts één sport waarmee by voorkeur de voetballer zich in de zomer dient beztg te houden en dat is de athletiek. Af gezien nog van het feit hetgeen ik reeds eerder in de „Sportkroniek” memoreerde, dat de voetballer hygienisch-technisch veel van de athletiekbeoefenaar kan leren, is de athletiek ook op zich zelf het middel by uitnemendheid, niet slechts om eenigennate in conditie te blijven, maar ook om in de allerbeste conditie het komende voetbalseizoen te beginnen. De K.N.V.B. heeft het belang van de athletiek voor de voetballer reeds lang ingezien en zo worden er dan ook regelmatig atletiekwedstrijden voor voetballers gehouden. Nog te veel echter ziet de athlethiekende voetballer zich niet echt als athletiekbeoefenaar, maar als voetballer die er ook een beetje athletiek by beoefent. Het zou van groot nut zijn als de voetballer zich geheel verplaatste in de sfeer waarin de, athletiekbeoefenaar nu juist leeft, ook al met het oog op wat ik hierboven daar over schreef, Daarvoor zou het gewenscht zijn, dat élke voetballer lid was van een athletiekvereniging of dat de voet, balclubs de beschikking hadden over zusterverenigingen. Als voorbeeld daarvan noem ik slechts H.A.V, Haarlem, Volewijckers Amsterdam, waarbij de voetballer ih de zomer echt en intens athlethlek kan gaan beoefenen onder leiding van een echte athletiek coach.

Athletiek, „de sport bij uitnemendheid”, is echter zulk een veelomvattende sport, dat het soms moeilijk is een keuze te doen, welke tak van deze sport men zal gaan beoefenen. De voetballer in ’t algemeen, ultgezónderd misschien de keeper, dient zich zo veelzijdig ■ mogelijk op de loop nummers en eventueel, maar toch in iets mindere mate, op de sp r i n'g nummers toe te leggen. De beoefening van de sprint, midden zowel als langere afstand is voor de voetballer van het grootste nut. Natuurlijk kunnen deze 3 afstanden niet tezamen met enige kans op succes beoefend worden, want de wedstrijd kan uiteindelijk als stimulans niet ontbreken. Het hangt dan ook af van de plaats die de voetballer in het elftal van z’n club inneemt, op welke afstand hij zich meer speciaal moet toeleggen.

Daarnaast leert de athletiek beoefenende als hü op persoonlijke . nummers ’ uitkomt, voor zichzelf de ve.rantwoording dragen voor de te leveren prestaties; lyii eventueel falen kan hy niet afschui- op medespelers op ploegverband in ’t algemeen, hetgeen straks, als hij weer in elftalverband slag zal moeten leveren, groot nut kan hebben.

UftD C R KI VHFTRAI ITI La l\ I T La I M La . /Nurnkirurki HET OVERNEMEN

Er wordt veel geschreven over hef S.S.S. immers het Ned. elftal is dit systeem gaan spelen, dus rijp en groen voelt zich gedwongen iets over deze speelwijze te schrijven. De meningen lopen uiteen. Vele scribenten en voetballers hebben een bepaald schema in het hoofd: de voorhoede heeft een vorm van een W, op het middenveld is een vierkant van binnenspelers en kanthalves en een achterhoede van drie spelers, liefst op één lijn. Deze spelers moeten zo denkt men een bepaald gedeelte van het terrein bestrijken, is men dan in de gelegenheid Engelse of andere goed spelende buitenlanders aan het werk te zien, dan blijkt dat de opvattingen niet geheel kloppen. De conclusie wordt dan getrokken, dat deze Engelsen een ander systeem spelen, of wel: men spreekt van „star” en „soepel”.

Hoe verkeerd! In de eerste plaats gaat het er in het moderne voetbal niet om een bepaald deel van het terrein te bestrijken, maar positie te kiezen naar de eis van de spelsituatie. En dan, kan het voorkomen, dat het mooie schema volkomen in de 'war gegooid wordt. Als een kanthaif opduikt in de voorste aanvalslinie, als een binnenspeler op de andere buitenplaats een balletje voorzat en een achterspeler er eens met de ba! tussenuit trekt, dan blijft er niet veel over van een W, van een vierkant en van de strakke lijn van de achterhoede.

In de tweede plaats is er geen kwestie van star of soepel. Dit is absoluut onjuist. Men speelt het S.S.S. uitstekend, goed, minder goed of slecht. Maar het verschil in goed en slecht is een gradueel verschil in de uitvoering en geen verschil in.jsysteem. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. De binnenspeler heeft zijn tegenspeler, de kanthalf, definitief afgeschud en stevent ongehinderd op het doel af. De stopperspil laat dé midvoor voor wat hij is en valt deze binnenspeler aan, daar anders een doelpunt een kwestie van een behoorlijk schot is. Meent nu niet, dat U naar aanlei-

.. J , dm 3 var* d®ze spelsituatie kan con® rof d|t het systeem is. Inteaendeel het „_ _ wordt „o de iuiste wiizé toeaeDas‘. ’

u.ecc u « .... z.eKer, in het 5.5.5. neen e fP.e ®p ®en bepaalde tegenspeler, ie hij dekt en aanvalt, maar er doen 2lcb gevallen voor, waarbij een speler de tegenstander van zijn medespeler moet aanvallen, want hierop berust dit „overnemen. De voorkom\n "nf’ d's" nimmer mag een speler vrij de bal spelen. 0 gldde,Mjk moet een teaenstan°er aanqévaIkn worden as een aer aangevallen woroen, ais een medespeler gepasseerd is. Zo is reeds de opstelling van dé achterspe|ers ln het S.S.S. hierop gebaseerd. De ene achterspeler, op wiens |engtehelft de bal is, dekt de buitenspeler, terwijl de andere achterspeler meer naar binnen positie k|esti zodat de achterhoede een driehoek vormt. Deze laatste achterspeler kiest deze positie, opdat de midvoor kan aanvallen als deze speler de spil gepasseerd is en tevens opdat hij de“ andere buitenspeler kan gaan aanvallen als deze ongehinderd op het doel afstevent, Het doel van het aanvallen is óf het bemaohtige van de bal óf de tegenstander dwingen de bal te .p.l.n n.ar „n andere partljgenoot, die minder gevaarlijk of gedekt staat. De afbeelding laat U dit zien. Duldelij kshalve zijn de binnenspelers en de kanthalves weggelaten. De spil is door de midvoor gepasseerd, waarna de linksachter deze midvoor moet aanvallen. De rechtsbuiten loopt vrij. De linksachter moet nu proberen de bal af te nemen en hierop zal vooral kans r

zijn, als de mldvoor na zijn duel met de spil het leder nog niet goed onder controle heeft. Is dit echter wel het geval, dan zsJ het zeer lastig zijn met een vrijlopende speler in de buurt de bal te bemachtigen. Nu moet de achterspeler de midvoor dwingen de bal af te geven. En dit niet- naar dé rechtsbuiten, want dat zou een gevaarlijke situatie scheppen, De midvoor moet gedwongen worden de bal te plaatsen naar de linksbuiten, waardoor de rechtsachter kan optreden. Er zijn tal van voorbeelden van dit „overnemen” te geven. Éen kanthaif kan in' een bepaalde situatie een buitenspeler aanvallen, een achterspeler een binnenspeler.

Bij een doelschop van de tegenpartij dekken onze buitenspelers da vleugelspelers van de tegenpartij. Als de tegenpartij met een aanvallende spil speelt, moet er een wisselwerking bestaan tussen binnenen buitenspelers om de middenlinie van de tegenpartij te bestrijden. Een tegenpartij kan een bepaalde taktiek voigen en met een ongewone opstelling spelen, waardoor bv. de buitenspelers de kanthalves, die deze vleugelspelers zeer scherp dekken, afstoppen.

Dit „overnemen” is noodzaak en het gebeurt uit noodweer. D.w.z. dat bv. de kanthaif, die ook wel eens in een bepaalde situatie de buitenspeler aanvalt, —■ niet naaf verkiezing de binnen- of buitenspeler kan aanvallen of dekken, integendeel. zijn tegenspeler is en blijft de. binnenspelen Men moet de verhoudingen niet uit het oog verliezen en dat zou gebeuren, als men naar aanleiding van dit „overnemen” zou concluderen, dat deze wisselwerking er vroeeer ook was en er dus niets veranderd zou zijn.

Het spel is anders geworden, ontwikkelt zich. Het S.S.S. legt, naast de aanpassing aan da veranderde buitenspelregel, de nadruk op de onderlinge samenwerking. Het elftal moet een eenheid vormen in elk der wisselende spel-situaties, zodat er een bewegelijk geheel ontstaat, tot stand gekomen door het onophoudelijk positie kiezen van de spelers.

J. v. d. LECK, Ged. oefenmeester K.N.V.B,

Vele voetballers en supporters zien in de oefenmeesters een soort wonderdoener en verlangen yan hen meer dan zij geven' kunnen. ■ Als het goed gaat met een elftal, en als kampioen eindigt, Can deelt dé trainer in het succes; gaat het echter bergaf met een ploeg, dan komt men bij het speuren naar de oorzaken vaak terecht bij de trainer, die dan als een der zondebokken 'fungeert. Naar beide zijden maakt men zich aan overdrijving schuldig, doch de trainer heeft er in het laatste geval slechts last van.

Als een trainer zich aanbiedt, heeft hij, als hü tenminste niet helemaal aan het begin staat, zijn referenties. Deze zijn zeer belangrijk, vooral voor hemzelf. Kan hij zich er op beroepen, dat hij Ajax of Feijenoord enige malen kampioen heeft „gemaakt”, dan staat hij er beter op dan als hij zich slechts kan beroepen op de resultaten van de 4e klasser 5.0.5., wier benauwd gelaat beschenen wordt door het macabere schijnsel van de rode lantaren, Referenties zijn zeer belangrijk. Ik heb zelf de last ondervonden van een schoolgetuigschrift met een s—l voor gedrag en moest bij de aanvang van mijn carrière zq, lang tobben, totdat ik een baas aantrof, die wat kippig was en al blij was, toen hij bij „vlijt” een 7 kon ontdekken. Maar wat zeggen referenties? En wat zeg. gen ze voor een trainer? De suecessen, die verschillende ploegen onder zijn leiding behaalden, kunnen geti.iyyn zijn bekwaamheden. Natuur, lijk zijn niet alle oefenmeesters gelijk en onderscheiden ze zich in kunde, tact en standing. Maar het wil helemaal niet zeggen, dat de trainer, die nog geen kampioensploegen in ’ zijn boekje heeft staan, een prul Is, die voor zijn wérk niet deugt. Het is immers ook een kwestie van geluk.

Een trainer moet het geluk hebben, dat hij bij zijn club spelers te oefe. non krijgt, waarvan hij iets kan maken, Hij moet voetballers onder zijn leiding krijgen, jonge knapen, die het kunnen of die talenten heb. ben,, welke tot uitbotting kunnen komen. Dan eerst kan een trainer tot eer. ploeg komen, die kans heeft op succes, kans, dus geen zekprheid, want die bestaat bij voetbal nooit. Maar velen verlangen van de trainer (en de reclame, (Me hij voor zichzelf

Trainers zijn geen tovenaars!

moet maken, heeft daar ook wel schuld aan), dat hij In staat is, om Van 11 brandhoutjes een fraaie linnenkast te maken. Een niet mooie, maar naar ik hoop duidelijke beeldspraak. Velen verlangen van een trainer, dat zijn ploeg móét winnen. Es gibt kein Muss, heeft Dombi mij eens verteld, toen we ’t hierover hadden.

De maatstaf, welke men bij de beoordeling van een oefenmeester aanlegt, dus die • van „goed”, als de ploeg succes heeft en „weg met hem”, als succes uitblijft, is begrijpelijk, maar zelden juist. De trainer verspeelt spoedig het vertrouwen en krijgt zelden de tijd, die hij nodig heeft, om goede spelers bij elkaar te „ontdekken” en hiervan een sterk, homogeen elftal te kweken. Dat gaat soms, maar meestal niet in 1 of 2 seizoenen en dat is in ons land bij de meeste clubs wél het maximum. Vele clubs, die zich eigenlijk de luxe van een trainer niet kunnen permitteren, engageren er toch een, als het niet hun eerste elftal dreigt mis te lopen. Zo midden in het seizoen is dat niet g-emakkelijk, maar er is altijd nog wel iemand te vinden. De trainer, die onder zulke omstandigheden komt.i vind ik een moedig man, want hij kan bij voorbaat voor 90 % aannemen, dat er voor hem geen eer is weggelegd, dat er dus voor hem geen „reclame” in zit. Hij kan geluk hebben, hij kan succes hebben met de Invoering van een .bepaald systeem, maar meestal draait het er op uit, dat de ploeg toch niet te redden is. Ligt dat aan hem? Waarschijnlijker lijkt het mij, dat het daaraan lag, dat de ploeg in kwestie niet goed ge. noeg kon voetballen.

Een trainer kan veel bereiken. Hij kan van goede voetballers betere en van betere spelers prima spelers maken. Hij kan hun uithoudingsvermogen (een belangrijke factor) door zijn oefeningen verhogen, hij kan hun tactische inzichten verbreden, doch dat vereist niet alleen tijd, maar in de eerste plaats de aanwezigheid van talent en „brains” bij de spelers. Van voetballers, die door de jaren heen bewezen hebben, slechts middelmatige capaciteiten te bezitten (en die vormen het merendeel) kan zelfs de beste trainer geen morren maken, tenzij hij in zijn koffer, waarin zich de wonderspons bevindt, ook nog een toverstaf bezit!

Van de spelers moet het komen!

Hetzelfde geldt in nog sterker mate voor de mentaltrainer. Ik denk nu niet aan de mentaltraining in verfijnde vorm, zoals deze enkele malen in de Sportkroniek besproken, is, maar slechts aan wat er in de practyk in de clubs doorgaans onder wordt verstaan, d.w.z, een genoeglijke samenkomst na afloop van de training, waarbij rondom een broodje met koffie de wedstrijden worden geanalyseerd. Als een club kampioen wordt, is men uiteraard kwistig met huldebetuigingen en ook de mentaltrainer deelt in die lof. Waarom niet? Ik heb ook wel eens een schouderklop gekregen, die ik eigenlijk bescheiden had moeten afwijzen. Maar je kunt zo iets ook beschouwen als een compensatie vobr de stellig nog minder verdiende critiek, die doorgaans losbarst, als de zaak min of meer in de soep draait. Als een ploeg met een kans op het kampioenschap een heroïsche wedstrijd speelt, lees je vaak, dat ze men. taal getraind wordt door iemand, en die iémand is soms een bestuurslid, soms een scheidsrechter, zelfs heb ik er al eens een journalist onder aangetroffen. Later, als de kans toch nog verkeken bleek, hoorde je er niets meer over. Van mentaltrainers worden nog grotere wonderen verwacht dan van de practische oefenmeesters. Logisch, want, zij werken met niets en, daar moet het' dan maar van komen. Dat ook de mentailtrainer afgezien van het feit, of hij die naam eigenlijk wel mag voeren , iets kan bereiken, daarvan ben ik overtuigd. Hij kan een ploeg tot een eenheid maken, er een sfeer in brengen van onderlinge saamhorigheid en vriendschap op het spel. Maar meer mag hij van zichzelfniet denken, meèr mag de club ook van hem niet verwachten en zwker niet, dat hij een zwakke ploeg in een windend elftal kon „ompraten”.

Het gaat by ons spel om de voet. ballers. zy In de eerste plaats moeten het opknappen en met hun capaciteiten, hun aanleg en hun vorm, plus de dosis geluk, die nu eenmaal by het spel behoort, staan en vallen de resultaten. Alles, wat er om de spelers heen gebeurt door training, bestuurders en aanhangers, heelt hierop zijn invloed, kan mee- en 'tegenwerken, maar beslissend is het niet.

A. H. KENTERS.

• Neemt gelden in bewaring sinds 1854. • Verstrekt Ie hypotheken. • Beheer landelijke eigendommen. • Assurantie or elk gebied. • Taxatie. L E F O O N V A A S S E N 266 en 212.