Meeningen van anderen
etbaldubs, Doe Meer voor de Jeugd/ Vef°ngens’ 200 van een jaar of tien af, zoeken Vroeger deden ze dat in het wilde, nu jeüro.en ze gelukkig opgevangen door vélerlei De Sdorganisaties en door de voetbalclubs. ö Aderen voetballen op straat of plein, waar Sin ide kiem gelegd wordt voor het vereeni®eri even' Daar krijgen ze het verlangen naar etla ..echte” club, met clubkleuren* een insigne g ■ • „beroemde” eerste elftallen. de2antesie wordt dan werkelijkheid, al brengt diee .°°k dikwijls teleurstellingen mee bij hen kgteut vinden wat hun jeugd vraagt, die blij-VWp .h niet zulke voetballers te zijn als het (jjpkhje wat vlugger van begrip is. Voor hen 'teven komt nu de opvoedende taak van de >teging.
hocnr- Jeugdleider moet niet slechts een begi J,ujk voetballer zijn, maar bovenal paedagoeen aangejegd. Door zijn optreden moet hij 0‘ Voorbeeld zijn voor de jongens, hij moet g(a oog en oor hebben vooral wat in de jontaas,omgaat, hun nukken kunnen verdragen, hebben om hun moeilijkheden met hen te goto ek°n en °P te lossen. Hij moet nooit ver-Wi?’ dat hij een belangrijke aanvullende taak naast de ouders en onderwijzer, bij de geding van de jeugd. Vöeth middelen om een adspirant straks als eite't i°r af te leveren, al dan niet met capatêve 6n kunnen eenvoudig zijn, maar hem (j6- S| goed „sportman” te maken, bewust van oofltaak die hij heeft te vervullen, is niet zoo ger,v°udig. Trainen, hem leeren de verplichtingen na ie komen, die het lidmaatschap met te Meebrengt, och, als men het tikje gemaakyerschilligheid, waarmee de jongens op toeaalclen leeftijd mee behept zijn, op den koop r?eemt' dan loopt dit wel. Maar men kan djfteag hiermee niet tevreden zijn. De opvoevan de jeugd heeft immers veel dieperen diu' 'dtize taak is dezelfde als van hen, die leioj-r," geven aan ander jeugdwerk. Padvindersat hisatie, A.J.C. en dergelijke vereenigingen SrnvPt niet met cultureelen of humanitairen . .
2ejjJ °ns, sportclubs, is de sportbeoefening van-Prp één als beproefd middel om de en ‘’Mh'es op te voeren. Maar jj,an ontspanning lcj,jnnt:vvikkelmg doen wij weinig of niets. Onze \Vaj,?en blijven beperkt tot sport en spelregels. vangen bestaan bij ons van tram of trein voetbalveld en als straks de autocars ,vv°rdt er heelemaal niet meer geloopen. V°c ®k wordt gemaakt op een mondorgel of tj6s.l hoor het zingen van de populaire deunbiet’ karnpeeren met de adspiranten korai bijna de na?or’ evenmin als het leeren genieten van ten Muur, En toch zijn dit belangrijke factodinó Clle deel uit moeten maken van dc opvoe- Noemer jeugdop (j en wij nu onze adspirantenafdeelingen Ntips-;?lfde basis plaatsen als de jeugdorganl-
bier óa’ zeker niet. De sport moet bij ons numc,e taJu1 blijven, maar dat ontheft ons niet van flap aandacht te geven aan de voor ons !iooheeikomende factoren: gezellige avonden, ?eh e 1SP01, het weren van rooken op die avonkep p, van het gebruik van alcoholische dran-Vtie als op die ontspanningsavonden de bopjj ,ebap sterker is gegroeid, zullen wij goed % ge ® Juniores in de gelegenheid te stellen te brÊriamenlijk hun vacantie in een kamp door Ns erngen- ouders zielen dankbaar zijn °fn onép °r hun jongens gelegenheid zou zijn °P nj| goede leiding een week of langer er pHet ■!' trekken in Gods vrije natuur. k-kf.Vj,011 oen prachtige taak zijn voor den ,°or ( '. Gen kampeercentrum in te richten ■Nel. iw°yes der voeioalclubs uit het geheele ?°g meer ■ an tevens van beteekenis zijn om ue tfekv ' Jongens tot onze mooie voetbalsport NNls ~ b, jonge menschen op te kweeken als A*st, kiaa„ melijk en geestelijk ten volle uitge°etere >J1,r'0m hun aandeel te leveren voor een Maatschappij.
W. WASMAS, Voorzitter V. 1.0.5.
! De Competitiedndeeling
1 Nu de competitie-indeeling voor het nieuwe i seizoen bekend gemaakt is, heb ik mij ten zeeri ste verbaasd over het aantal vereenigingen per • afdeeling, en de uitbreiding der 5 afdeelingen l tot 6 in de 3e klasse van afd. 11. Als men de r studierapporten van de twee studiecommissies 3 gelezen heeft, en mede de besprekingen in de afdeelingsvergaderingen en de Bondsvergade-1 ring heeft gevolgd, weet men dat men unaj- niem van meening was, dat het aantal vereenit gingen per afdeeling op 12 gesteld moest wor* den. Het aantal vereenigingen per afdeeling bedroeg 10 en 11 in het afgeloopen seizoen, dat . pas half November is aangevangen.
; Wie nu verwacht had, dat de competitie naar j den wensch van de vereenigingen zou worden ingedeeld is wel teleurgesteld, want inpiaats , van 12 elftallen is nu het aantal per afdeeling – op 9 gesteld en het aantal afdeelingen van 5 op ' 6 gebracht. Het gevolg hiervan is, dat de verl eenigingen financieel benadeeld worden en dat de promotiekans opnieuw verslechterd is.
3 Ik vraag mij af, hoe de commissie, die toch – zeker de meeningen van de vereenigingen weet, i zulk een competitieindeeling heeft kunnen uiti broeden, welke een aanfluiting is van de belan> gen der betrokken vereenigingen. ’ Hopende dat alsnog een wijziging ten goede ' kan worden aangebracht. H. LANGEZAAL.
Publiek en Spelregels
Naar aanleiding van het door den heer J. B. Baljé geschreven stukje over: „Publiek en Spelregels”, in de Sportkroniek van 11 Sept. 1946, No. 37, wil ik gaarne eenige opmerkingen maken.
Ik ben het volkomen met hem eens, dat het publiek een populaire voorlichting betreffende de spelregels behoeft. Echter... de heer Baljé geeft •'blijk zelf de spelregels niet geheel te kennen. Zoo heeft hij het over het meer dan 3 passen loopen met den bal door den doelverdediger. Dit moet 4 zijn. Dan is-»ook zijn uitlegging van het buitenspelgeval niet gelukkig. Hij schrijft nl. „de buitenspelpositie van een speler wordt opgeheven, als een speler van de verdedigende partij den bal het laatst gespeeld (aangeraakt) heeft. Hoewel juist is dit toch misleidend door onvolledigheid, vooral voor het publiek, dat geen verschil kent tusschen strafbaar en niet strafbaar buitenspel. Immers, indien een speler in strafbare buitenspelpositie staat en alvorens de scheidsrechter hiervoor fluit een tegenstander den bal aanraakt, moet de scheidsrechter toch fluiten als hij de overtreding wilde straffen. Het is vrijwel altijd dit geval waarop het publiek reageert. Indien men ertoe zou overgaan in de „voorbeschouwingen” spelregels te behandelen, laat dan alleen de daartoe bevoegde personen deze materie behandelen, anders wordt het een chaos.
Tenslotte zou ik de heeren sportverslaggevers willen uitnoodigen om eens een spelregelkenniswedstrijd aan te gaan tegen de plaatselijke scheidsrechtersvereeniging, opdat zij zullen ervaren, dat men de spelregels en de uitvoering ervan eerst zelf goed moet kennen, voor dat er van de tribune critiek mag worden geleverd. Den Haag. A. F. VAN GOOR.
Ontneem het avontuur niet aan het spel!
Hieronder volgt het slot van de beschouwing over de jeugdopleiding, die onze Groningsche medewerker eenigen tijd geleden aanving. Aan het slot van het toen geplaatste deel stelde de schrijver de vraag: Is er voor de jongens zélf nog wel initiatief mogelijk? En hij vervolgt dan:
Hebt U yroeger ook zoo gesmuld van Joh. H. Been en Karl May? Welnu: Ik kan U de verzekering geven dat de jongen, die van lezen houdt, ze tegenwoordig nog even fel verslindt als wij vroeger. Jules Verne is er,een beetje uit; zijn fantasieën zijn ook eigenlijk al achterhaald en via de atoomboom overtroffen. Natuurlijk zijn er andere auteurs bijgekomen; moderne schrijvers die werken met vliegtuigen en radio, met film en een detective, maar zij bewijzen eigenlijk alleen maar, dat de jongen van tegenwoordig nog even fel is op zijn portie romantiek, op zijn hoeveelheid avontuur ais wij in onzen tijd. „Ontneem” zoo las ik in ander verband eens in een uitgaafje van de Football Assoclation „toch vooral het avontuur niet aan het spel”. Juist!
Ik ben geen paedagoog, maar ik denk me zoo in, dat het onzen jongens eigenlijk niet ligt, als ze zoo eens of twee maal in de week een uurtje (moeten) gaan voetballen, precies zooals ze anders een uur naar Fransche- of piano-les zouden gaan. Stel daar die club eens tegenover, dia de onvolprezen C. Joh. Kieviet in zijn „Okke Tannema” beschrijft, en die niet alleen speelt, maar ook het besturen en organiseeren van het spel zoo intensief van A tot Z beleeft!
Ik herinner mij een uitspraak van een advocaat, tevens een bekend club- en districtsbestuurder in zijn tijd. Hij zei: „Veel van mijn organisatievermogen, veel van mijn slagvaardigheid en bespraaktheid heb ik geleerd in den tijd, dat ik als bestuurslid van onze jongensclub mee het heft in handen had”. Nu is de tijd van dergelijke jongensclubs goeddeels voorbij.
Nogmaals; Wij hebben goed-georganiseerde, groote vereenigihgen, die als een van haar onontbeerlijke onderdeelen wijzen op een sterke, goed-geleide jeugdafdeeling. Een afdeeling, waarvoor maatregelen zijn beraamd en bepalingen zijn vastgesteld, alles vanzelfsprekend, ten bate van het kereltje, dat zich met een paar kicks en een shirtje als lid komt melden.' Hetzelfde kereltje, dat zichzelf mijlen vèr verwijderd voelt van den veel-bewonderden kei, die in „het eerste” speelt, en waarnaar hij Zondagsnamiddags tusschen zijn kornuiten op de jongenstribune staat te kijken.
Natuurlijk; Onzè adspirant-afdeelingen doen goed, vaak zelfs voortreffelijk werk. De kans, dat een jongen zich nu op straat of in een wilde club spelgewoonten aanwent, die hem later maar heel, heel moeilijk meer zouden zijn af te leeren, is zienderoogen gedaald. Wij kunnen nu met' een vrijwel schoone lei, precies volgens de technische regels, beginnen.
Maar er is óók deze kant;
Een oudere speler zei onlangs tegen mij; „In mijn jonge jaren was voetbal mij een hartstocht”. En wès het spel dat eigenlijk voor ons, knapen met onze eigen jongensclubs, ons gemeenschappelijk veld op het zee-zand, onze door gezamenlijke inspanning verkregen bal, niet allemaal?
Waar blijft het jeugdig vuur, waar blijven de vele opofferingen graag en als vanzelfsprekend voor het spel gebracht – als de voetbalmiddag van het kleine lid van de groote club iets gaat worden, dat voor zijn gevoel overeenkomst dreigt aan te nemen met een viool-les of een gehaat bezoek aan een zeurige tante? Een plicht in plaats van een laaiende vreugde?
Die leiders, die inzien dat het initiatief en de eisch, zich te kunnen uitleven op het sportveld, niet mogen worden vernield, zullen ook in onzen tijd van'organisatie óók van het jeugdspel wegen moeten en weten te vinden, waardoor ondanks alles aan de ondernemingslust, de daadkracht en de pure, sportieve vreugde van onze jongens zoo veel mogelijk ruimte wordt gelaten. w.