Ingezonden

IS DE TEGENWOORDIGE REGELING VAN DE A-TORNOOIEN JUIST?

Open vraag aan alle belangstellenden, in het bijzonder aan de leden van de commissie voor beperking van de A-tornooien. Geachte Redactie, Gaarne zou ik inde gastvrije kolommen van „LAWN TENNIS” het navolgende opgenomen zien. Reeds sedert jaren is deze vraag accuut en nog nimmer is een verbetering gekomen in deze toch zoo uiterst belangrijke materie. In het afgeloopen seizoen werd weliswaar een serieuze poging gedaan om het aantal A-tornooien te beperken, doch, afgezien van het feit dat er naderhand toch weer toestemming werd verleend tot het houden van meer tornooien dan oorspronkelijk waren vastgesteld, is men naar mijn meening van den beginne af niet ver genoeg gegaan. Het euvel van de versnippering, en de daarmee samengaande zwakke bezetting van de Atornooien, is blijven bestaan. De sterkere spelers waren over verschillende wedstrijden verdeeld, hetgeen beslist niet in het belang kan zijn voor hun oefening en daarmee in het belang van onze tennissport. Men zal mij terecht vragen: „Maar wat dan?” Hier volgt dan een voorstel, dat ik ter ernstige overweging zou willen aanbevelen: 1. Het recht tot het aanvragen van A-fornooien hebben uitsluitend de districten, dus niet meerde individueele tennis-vereenigingen. Hierdoor wordt aan een, met de verschillende plaatselijke omstandigheden bekende instantie de beslissing overgelaten waar de belangrijkste tornooien in het district zullen worden gespeeld, waardoor specifieke park- en clubbelangen ondergeschikt worden gemaakt aan het tennis-belang. 2. In alle districten worden in DEZELFDE week A-tornooien gehouden, waarin het districtskampioenschap verspeeld wordt. Op het woord „dezelfde” wil ik den nadruk leggen. Door dit te doen, bereikt men, dat de districtskampioenschappen geen schade berokkenen aan de bezetting van A-tornooien in andere districten. Deze week wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur en wel op een tijdstip, vooraf gaande aan de Nationale Kampioenschappen, dit inde veronderstelling, dat het dit jaar gevolgde afvaardigingssysteem wordt voortgezet. Een absoluut verbod van het houden

van deze wedstrijden ineen andere week is dan beslist noodzakelijk, evenals het houden van andere tornooien in die week. 3. Aan ieder district wordt bovendien één A-tornooi toegewezen voor iedere 20 aangesloten vereenigingen. Dit getal van 20 is natuurlijk slechts willekeurig en de betrokken instanties moeten het juiste getal trachten te vinden. In ieder geval mag dit getal niet te laag zijn, teneinde kans voor een slechte bezetting van tornooien zoo klein mogelijk te maken. Hoofdzaak is, dat er een norm wordt vastgesteld voor het aantal „vrije” A-tornooien in ieder district, 4. Het hoofdbestuur bepaalt de data voor de nationale en internationale kampioenschappen. Vanzelfsprekend blijft de regeling van deze twee belangrijkste tornooien bij het Hoofdbestuur. De districtsbesturen dienen met deze data rekening te houden en als regel moeten er dan geen andere tornooien verspeeld worden. Dit voorstel vormt natuurlijk slechts een globalen opzet passend in het kader vaneen Officieel Orgaan. Mijn bedoeling is in hoofdzaak het openen vaneen openbare discussie over dit belangrijke onderwerp. Hopende een vruchtdragende gedachtenwisseling te zien volgen, teeken ik, dankzegging voor de verleende plaatsruimte, Hoogachtend, Chr. J. E ENGELBERTS, Arnhem, 4 Augustus 1939. Het is verheugend dat uit districtskringen belangstelling getoond wordt voor de kwestie van de A-tornooien. Inderdaad is de regeling welke daaromtrent bestaat weinig bevredigend. Men moge wijzen op het succes dat enkele hebben (Marlot b.v.) daartegenover staan verschillende voorbeelden van Atornooien die geen succes hadden of niet zijn doorgegaan. Of echter de oplossing welke de geachte inzender, bestuurslid van het district Gelderland, aan de hand doet, bevredigend is, moge betwijfeld worden. De inzender vraagt een gedachtenwisseling welaan het is een taak van de redactie om die te openen. Slechts hopen we dat die andere opmerkingen niet zal remmen. Integendeel: zal stimuleeren! Onze algemeene indruk van het geheel is deze: een göed uitgedacht systeem dat echter in zijn bedoeling tot „ordening” te veel ordent en te weinig plaats laat aan de bijzondere omstan-

digheden van districten, plaatsen en toestanden. Zoo zal het o.i, onpraktisch zijn om ieder district dezelfde data op te leggen voor de vöör-wedstrijden der nationale kampioenschappen. Het weekend dat in district Den Haag geschikt is kan (niet alleen uit traditie doch ook in verband met toestanden) volkomen ongeschikt zijn voor Groningen of Utrecht of Zeeland. Ook lijkt het ons al te statistisch om aan elk district per 20 vereenigingen een A-tornooi te geven. Het is best mogelijk dat in een' bepaald district behoefte bestaat aan méér dan dit percentage. Niet inde groote, maar juist inde kleine districten! Dat alleen de districten recht tot aanvragen vaneen A-tornooi zouden hebben, lijkt ons een te groote begrenzing van de rechten van vereenigingen en wedstrijd-comité’s, welke tenslotte de tornooien gemaakt hebben. Neem de park- en clubbelangen weg en men zal een groote depressie in het tornooiwezen krijgen. Juister lijkt het ons tegen een overheersching van die specifieke belangen te waken. Dit is een taak aan het districts-bestuur en deze dient dus zeker véél zeggingschap in de tornooi-opstelling te hebben. Het is ook een taak van de bondsgedelegeerden, doch de verstarring inde bezetting van deze functies maakt de waarde van dit instituut o.i. hoe langer hoe twijfelachtiger. Het is niet zoo gemakkelijk een oplossing voor de in-het-gcdrang-zijnde A-tornooien te vinden, O.i. ligt de oorzaak van de mindere bezetting niet alleen in het systeem van A en B, doch ook in het karakter en inden tendens van dezen tijd, n.l. een onmiskenbare beperking van uitgaven welke men vroeger grif deed. Steeds hooren we de opmerking van spelers dat het veel uitkomen op wedstrijden te duur is. De meening welke we wel van tornooicommissie-leden hoorden weten dat de spelers daardoor op verschillende uit elkaar gelegen A-tornooien zullen uitkomen, wordt door de practijk eerder weersproken dan bevestigd. Meer dan één A-speler hebben we ernstig hooren klagen over de geringe gelegenheid tot spelen in zijn district of in zijn naaste omgeving. En een systeem dat tot ondergrond heeft: „dan moet die speler maar op dat en dat tornooi gaan spelen, dat wat verder gelegen is”, vinden we een systeem dat inde particuliere aangelegenheden vaneen speler-die-spelen-wil ingrijpt, zij het niet door hem positief te dwingen er-

12