Monsters voor artsen. De „Ausschusz” der Pruisische apothekerskamers heeft tot den Pruisischen minister voor volkswelzijn, den rijksminister van binnenlandsche zaken en den „Ausschusz” der Pruisische artsenkamers een memorie gericht, waaruit tot veler verrassing blijkt, dat een arts, die een hem toegezonden geneesmiddelmonster aan een patiënt mede geeft, de wet overtreedt, ook als hij dit om niet doet. Aflevering van geneesmiddelen staat den arts alleen vrij, als hij ze zelf aanwendt (inspuitingen, enz.). Alleen geneesmiddelen, die gelijk het hier heet tot den handverkoop behooren, mogen worden medegegeven. leder middel, voor een ziekenfondspatiënt bestemd, moet door den arts worden voorgeschreven en door den apotheker warden gereed gemaakt. De strafwet bedreigt met straf al wie geneesmiddelen, waarvan de verkoop niet vrij gegeven is, bereidt, te koop biedt, verkoopt of aan anderen geeft. De Münch. rned. Wochenschr. van 14 Maart merkt op, dat, als het zoo is, de arts de hem tot „proefneming” toegezonden monsters alleen nog maar aan zijn eigen gezonde lichaam kan probeeren. Men kan de wet ontduiken, door die fraaie pakjes inden vuilnisbak te werpen. Het publiek zal dan wel leeren, ze er uitte vissollen. Het blad ondersteunt den wensch der apothekers, dat aan de voor hen zeker schadelijke zendingen een einde zal worden gemaakt. Niet alleen om botsing met de strafwet te vermijden, maar opdat er een eind kome aan lastige bezoeken van vertegenwoordigers der fabrieken, aan ongewenschte zendingen en vooral aan den handel, die door enkele „monsterjagers” inde toegezonden middelen wordt gedreven, en aan lichtzinnige attesten, op grond van „ondervinding”, bij vijf patiënten opgedaan. Het zou de moeite waard zijn, dat ook voor ons land werd uitgemaakt, of het weggeven van geneesmiddelen moet worden gerekend onder „afleveren”, waartoe alleen de apothekers en hun helpers, en, slechts onder bepaalde omstandigheden, ook artsen bevoegd zijn. Leon’s Rechtspraak, deel I, Afl. 24 (Leiden 1928) bevat geen enkele uitspraak dienaangaande(N. T. v. G. 1900, 1917). Haagsche Chemische Kring. Inde vergadering van 9 April j.l. sprak Dr. W. D. Cöhen over; ~Enkele organische insecticiden”. In zijne inleiding wees spreker op de groote sociale en economische beteekenis vaneen doelmatige insectenbestrijding en gaf een indeeling van de verschillende insecticiden. Uit het groote gebied van de studie der insecticiden heeft spreker een greep moeten doen en wil zich daartoe beperken tot enkele organische insecticiden, waarvan de werking inderdaad specifiek insecticide is, d.w.z. dat bedoelde verbindingen doodelijk voor insecten (koudbloedigen) en, practisch gesproken, onschadelijk voor de hoogere dieren (warmbloedigen) zijn. De natuur heeft ons niet met een groot aantal insecticiden gezegend, wélke aan dezen specialen eisch voldoen en eigenlijk zijn het alleen de actieve stoffen in enkele variëteiten van Chrysanthemum, die den gestelden eisch benaderen. De gedroogde en gemalen
404