artikel). Bij de laagste concentraties zou een temperatuurverschil van 16° een verschil in s.g. geven als overetnkomt met 1 pCt. Hlo2, terwijl inde refractie reeds een temperatuurverschil van 7° denzelfden invloed heeft. Bij de concentraties van ongeveer 30 pCt. zou 6° temperatuurverschil in het s. g. of 3° temperatuurverschil inde refractie een afwijking van 1 pCt. inde uitkomst van het veroorzaken. In ieder geval is dus de refractie veel gevoeliger voor een temperatuurfout dan het soortelijk gewicht. Een en ander vindt zijn oorzaak inde omstandigheid, dat de zuivere vloeistof H202 in soortelijk gewicht meer van het oplosmiddel H2O afwijkt dan dit met de refractie het geval is. Uit de waarneming aan de 30 pCt. oplossing laat zich met de wet van Bioten Ar ag o alleen het quotiënt -d“1 berekenen op 0,282. De waarnemingen, die men inde literatuur vindt, gedaan aan zuiver waterstofperoxyde, geven de volgende uitkomsten: un—l n l Waarnemer t d p Brühl, 1895 0 20° 1.438 1.406 0.283 9.62 Hatcher, 1924 2) 22° 1.441 1.414 0.287 9.76 Cuthbertson, 1928 3) 0° 1.465 Opmerkelijk is, dat we hier te doen hebben met een vloeistof, die door haar zuurstof-rijkdom een buitengewoon lage specifieke refractie vertoont. Onder de organische vloeistoffen, die uit enkel C, H en O bestaan, is er geen enkele met een lagere specifieke refractie dan water (0,333) en enkel bromoform heeft een nog lagere, n.l. 0.210, dan waterstofperoxyde. Tracht men de mo'eculair-refractie, gemiddeld gevonden op 9.7, te verifieeren met de bekende atoomconstanten, dan komt daar niet veel van terecht. Men heeft dan n.1.: H2 O2 = 2 X 2.6 = 52 voor ITO 8.0 Blijkbaar is in het molecule H2o= dus een groote exaltatie ten gevolge van constitutieve invloeden. Utrecht, Januari 1930. Pharm. Labor. der Universitcit. x) Brühl, Ber. D. chem. Ges. 28, 2859 (1895). =) Hatcher (Canad.), Ref. Pharm. .). 1924, 299. 3) Cuthbertson, J. Amer. Chem. Soc., 50, 1120 (1928).
392