vastgesteld was op 31.5 pCt, bleek thans (in 1929) nog onveranderd te zijn. Dit in tegenstelling met de Perhydrol „Merck”, die sedert 1925 inden handel komt, geconserveerd met barbituurzuur en in glazen flesschen en waarvan het gehalte, bij inslag (Januari 1925) vastgesteld op 27.2 pCt., na bijna 5 jaar bewaren, in Dec. 1929, bleek teruggegaan tot 1 pCt. Uitgaande van de oude Perhydrol, die op het waterbad geen verdampingsrest achterlaat, zijn eeltige verdunningen gemaakt en na toevoeging vaneen spoor zoutzuur (ten einde gasontwikkeling inden glazen picnometer te voorkomen) soortelijk gewicht ineen picnometer van 10 cm.3 en de refractie inden Pulfrich-refractometer van Zeiss bij eenige temperaturen bepaald. Hierdoor kon de volgende tabel worden samengesteld. Gew*. Temp. PCt. Sg 20 Sg 20 Temp. N2O mod N H202 4 b 20 mod. s. g. D D i I 0 0.9982 1.0000 0.00023 1.3330 0.00009 5 1.0165 1.0183 32 1.3363 11 10 1.0348 1.0367 40 1.3395 13 15 1.0533 1.0552 45 1.3427 15 20 1.0718 1.0738 50 1.3460 17 25 1.0904 1.0924 55 1.3492 19 30 1.1089 1.1110 60 1.3524 20 Men kan met deze gegevens gemakkelijk door interpolatie een tabel maken met opklimming van telkens 1 pCt. in het Hao2-gehalte. Het blijkt dan, dat zoowel refractie als soortelijk gewicht zeer benaderd lineair opklimmen met het pCt. H202 en wel zoo, dat voor 1 pCt. H202 het soort, gewicht stijgt met 0,0037 en de refractie met 0,00065. Het soort, gewicht is dus op zichzelf reeds een veel gevoeligere grootheid voor de physische quantitatieve analyse van deze oplossingen dan de brekingsindex. Daarbij komt nog, dat de bepaling der refractie minder gemakkelijk gelukt met den universaal-refractometer van Zeiss-Abbe, doordat de oplossingen op het gematteerde richtings-prisma spoedig een storende ontwikkeling van zuurstofgas geven. Bovendien ligt d’e invloed van de temperatuur juist andersom dan biji oplossingen van pheno! in water (zie het vorige

391