een statenverband, dat uit hoofde van den rijkdom zijner hulpbronnen in toenemende mate een factor zal worden voor het levensbehoud van gansoh de wereld?

Op al deze vragen kan niet anders dan met een krachtig ..neen” geantwoord worden. Wie de toelichting op het plan rustig en kritisch leest, kan maar tot één conclusie komen, n.l. dat met groote gewrongenheid en onjuiste opgaven voor den „Indischen” apotheker van dit plan een vooropleiding geëischt wordt, zooals deze nergens meer, ook niet in Denemarken, dat wel zeer ten onrechte ineen heel kwaad daglicht wordt geplaatst, voldoende wordt geacht, zooals deze ook voor jaren in Dnitschland mVr toegelaten was. Is een dergelijke vooropleiding voor Indië noodzakelijk? Zijn er in Indië geen uitnemende Gymnasia en Hoogere Burgerscholen, wier alumni in staat zijn, hooger onderwijs inden besten zin te volgen? Het uitnemend intellect en de kennis van mijn eigen leerlingen van Indischen en Chineeschen bloede geven mij het recht, deze laatste vraag bevestigend te beantwoorden. De voor den „Indischen” apotheker voldoende geachte vooropleiding is een hoonende beleediging van het Indische Middelbaar onderwijs. De „wetenschappelijke opleiding”, die voor Indië door den opsteller van dit ontwerp voldoende wordt igeacht, is nergens op de wereld op een zoo laag niveau gebracht. En al zou men ergens ter wereld met een vooropleiding als in dit ontwerp is aangegeven, vrede hébben, dan wordt overal elders deze vooropleiding dooreen in wetenschappelijken geest opgezette na-opleiding goed gemaakt. Waarom ontbreekt in dit stuk elke aanwijzing over de inrichting van de pharmaceutische instituten van de 27 staten, die genoemd zijn in het lijstje, dat ter vergelijking is opgenomen en waarvan bovendien de opgenomen cijfers een ten eenenmale onjuist licht op de inrichting van het onderwijs werpen? Het is zeker meer dan belachelijk, dat men de kennis van den apothekers-adsistent voldoende door wat kennis van het Duitsch en door wat „handelskennis” aangevuld acht, om met vrucht Natuurkunde, Scheikunde en Botanie te studeeren. Nog veel belachelijker en in hooge mate onverantwoordelijk is het, om voor hem, die het recht verkrijgt, sterk werkende geneesmiddelen en vergiften te verkoopen, kennis van vergiftleer overbodig te achten. Heeft Ti 11 emi a, gedreven als hij is door zijn liefde voor de Indische bevolking, te-

361