alle grutters bij monde van den Gildekneoht „geïnsinueerd” m£t verzoek „aen die Kramers geene grutterswaeren te vercoopen, ten tijd toe deselve sullen hebben gesolveert”. Het schijnt, dat hier weer allerlei onbillijkheden zijn voorgekomen. Om een vergeten klein bedrag werd iemands naam beklad, zoodat „in dese Saecke discretie sel worden gebruykt, en soodanige insinuatie en verzoeck niet sal mogen geschieden, dan om een schuld boven de vijf guldens monterende." Voorts bevat de ordonnantie nog enkele artikelen (20—25) omtrent het hulppersoneel. Niet alleen, dat nauwkeurig van „knegts ende leerlingen” een register werd aangehouden, waarin van al het wel en wee precies aanteekening werd gehouden. maar ook moesten ze entréegeld betalen, ten behoeve van het gilde 15 stuyvers voor een knegt en twee guldens voor een leerling. „De besprokene tijd sullen sy uytdienen op poene van ses guldens ende de Meester aan dewelke een Knegt zyn dienste presenteert, zal gehouden sijn bij de vorige Meester te vragen of deselve vrij is op boete van ses guldens," Het onderhuren was dus vrijwel ónmogelijk. Een Meester vernemende dat de Knegt niet vrij is en des onaangesien deselve komende te huyren, verbeurt twintig guldens. Artikelen 26—42 voorzien inde onderhoudskosten van het Gilde, waarbij ook de Armenkas steeds werd bedadht. „Een Grutmolen in eigendom te besitten kost dertig guldens aan het Gilde en 10 aan de Armen," Ingeboren Borgers en Borgerssoons hadden reductie. Huwde een willekeurig persoon „niet de grutterij excerceerend een gruttersweduwe en begerende de Neringhe te continueeren sel betalen vijftien en drie aan de Armen. Milde bepalingen golden voor weduwen en weezen. Een gruttersweduw sol vermogen de Grutterye te continueeren, sonder yets te betalen, soo lange sy ongetrouwt blijft, dit sel ook sijn ten aanzien van gruttersweezen so lange den Boedel gemeen sal blyven. Geen wonder dat ook aan het „opsigt” een ruime plaats werd ingeruimd. Artikelen 43—55. Vier Hooftluyden selve een molen hebbende, sullen dit waarnemen. Jaarlijks zou de helft aftreden en den „eersten Werkendagh in October” werd een viertal aan Burgemeesteren „gepresenteert”, waarvan er twee werden „geëligeert.”
326