koop van ziekenve rpl egitigs artik e 1 en, dien men toch bezwaarlijk" kan beschouwen als „het bereiden en tot geneeskundig- doel afleveren van geneesmiddelen.” De Inspectie laat deze overtreding van de wet blijkbaar oogluikend toe. Dit is haar zaak en ik vermoed, dat wel niemand hiertegen eenig bezwaar zal hebben. Maar zij, die met de handhaving van de Warenwet belast zijn, kunnen m.i. er niet onverschillig onder zijn, dat ook de verkoop van- waren, geen geneesmiddelen zijnde, inde apotheek wordt toegelaten, tenzij die waren dan ook onder het toezicht van de keuringsdiensten vallen. De heer Coebergh zegt, dat al hetgeen de apotheek in overeenstemming met de wet verlaat, „geneesmiddel” is. Dit is volkomen juist, maar het gaat juist om de „waren”, die, buiten de wet om, de apotheek verlaten. Niet altijd is de verkoop van waren in de apotheek even uitgebreid, maar in iedere apotheek zijn toch wel één of meer van onderstaande artikelen verkrijgbaar, die door het gebruik, dat er van wordt gemaakt, slechts als „waren” zijn te beschouwen; kindermeel, bessensap (deze waren voldoen aan het essentieele kenmerk van eet- en drinkwaren: immers, zi] worden gegeten of gedronken en niet „ingenomen”), essences voor limonades, enz., spenen voor zuigilesschen, eau de cologne, tandpasta's, toiletzeep, enz. Inplaats van uitzondering, is het dus regel, dat. inde apotheek „waren”, inden zin der Warenwet, in voorraad zijn. Indien dit zoo is en zelfs, indien maar redelijkerwijze vermoed wordt, dat dit het geval is, zijnde ambtenaren van den keuringsdienst bevoegd, de apotheek binnen te treden (art. 19, eerste lid van de Warenwet) en monsters te nemen (art. 20, eerste lid). Blijkt na onderzoek, dat de bemonsterde waar niet voldoet aan de eischen, gesteld krachtens de Warenwet, dan kan de directeur van den keuringsdienst een strafvervolging uitlokken. Ja maar, zegt Dr. Coebergh, als is komen vast te staan, dat de ondeugdelijke „waar” niet als „geneesmiddel” aanwezig was, dan is daarmede het bewijs geleverd voor de overtreding der Wet op de Artsenijbereidkunst en deze overtreding zou dan inde eerste plaats voor bestraffing in aanmerking komen. Dit standpunt komt mij voor, volkomen onhoudbaar te zijn. De aan het licht gekomen overtreding van de Wet op de Artsenijbereidkunst, waarvoor de apotheker niet vervolgd wordt, zou hem dus straffeloosheid verzekeren ten aanzien van de overtreding der gemeentelijke keuringsverordening, waarvoor hij wel terecht staat? Maar dan zou iemand, wien de verkoop van melk op grond vaneen der bepalingen van het Melkbesluit verboden was en die desondanks melk en nog wel ondeugdelijke melk verkocht, voor dit laatste feit niet gestraft kunnen worden? De bakker, die vóór 10 uur ’s morgens versch brood aflevert, dat niet aan de eischen van het Broodbesluit voldoet, zou vrij uitgaan, omdat hij krachtens de Arbeidswet vóór genoemd tijdstip in ’t geheel geen versch brood had mogen verkoopeo? Ook de margarineverkooper, die deze waar in voorraad heeft op een plaats, waar dit krachtens eender bepalingen van de Boterwet niet toe-
279