met een 20 proc. uatriumsulfietoplossing (gewoonlijk 6—lo cm.5), tot.:bet jodium bijna, verdwenen >s- voegt dan stijfsel toe en titreert met '2 proc. sulfietopHossing tot juist kleurloos (indien te veel toegevoegd is, op den omslag brengen met 0.1 N. jodium). Dan voegt men enkele dr. methyloranje toe en neutraliseert met 4 N. natronloog (pl.m. 2 cm.5) tot zwak zuur. Daarna vult men op tot de streep en titreert de fructose volgens S c h o o r 1. Hiertoe worden ineen Erlenmeyerkolfje van 200 cm.3 itt deze volgorde gepipetteerd: 10 cm.3 kopersulfaatoplossing (29.28 g. per liter), 10 cm.3 alkalische seignettezoutoplcssing (346 g. seignettezout en 100 g. NaOH per liter), dan 25 cm.3 der vorenbedoelde laevuloseoplossing (slechts bij zeer hoog laevulosegehalte een kleinere hoeveelheid) en water tot 50 cm.3, dus 5 cm.1 Hierna wordt op de bekende wijze in 3 minuten tot koken verhit, en precies 2 minuten gekookt op bet asbestgaas, waarna snel afgekoeld wordt. Dan voegt men 2g. K 1 toe, 15 cm.54 N. zwavelzuur, en titreert met 0.1 N. thio en stijfsel aan het einde. Een blancoproef mtet de zelfde hoeveelheid Fehling en 30 cm.3 water wordt verricht, en uit het verschil der titercijfers het laevulosegehalte berekend volgens de tabel van S c h o o r 1. Benaderd komt 1 cm.3 verbruikt thio overeen met 3.5 mg. laevulose. De schr. merkt op, dat slechts weinig stoffen storend kunnen optreden. Een uitzondering maakt een andere ketose, n.l. het dioxyaoeton, dat als „Oxanthin” wel door diabetici gebruikt wordt en dat door de alkalische jodiumoplossing wel grootendeels, maar niet volkomen vernietigd wordt. Zw. Ingezonden De Warenwet en de Apotheek. Inde eerste plaats betuig ik mijn dank aan Dr. Coebergh, omdat hij zoo vriendelijk geweest is, te voldoen aan mijn uitnoodiging, zijn mcening te zeggen over de vraag, of de Warenwet al dan niet op de apotheek van toepassing is. Ik moet daarop echter onmiddellijk laten volgen, dat ik ook thans nog geenszins overtuigd ben, dat dit niet het geval is. Het zwakke punt in het betoog van den heer Co eb erg h lijkt mij, dat hij omdat art. 3 der Wet op de Artsenijbereidkunst bepaalt, dat de apotheker zijn beroep niet anders uitoefent dan in een uitsluitend daartoe bestemd gedeelte vaneen huis nu eenvoudigheidshalve ook maar aanneemt, dat iedere apotheker dit voorschrift nauwgezet naleeft, zoodat er inde apotheek niet of slechts bij ihooge uitzondering iets geschiedt, dat niet is te brengen onder het begrip „uitoefening der artsenijbereidkunst”, zooals art. 1 dat omschrijft. ledereen kan toch dagelijks in iedere apotheek constateeren, dat deze veronderstelling geheel onjuist is. Ik wijs slechts op den ver-

278