Bij de bereiding volgens de 4e editie wordt naar verhouding steeds te weinig ijzer of te veel jodium gevonden. ■O/ Fe o, t %J’ b®rekend Verschil gevonden /o Fe /0 J voor de ver- in % j atoom-verhouhouding Fe J2 ding Fe : J 25° Fl4 114 O i.o 0.198 1.04 0 899 i 1.. 7' 2 0-387 158 15! t 1 : 232 0.237 122 J:ok iSs* :2-»7, 0.171 U 8 0776 + 0404 1 | sSi Dif hliikT l" We‘ ferroiodide «™rn,d en in oplossing gegaan. Jan“er men de joodijzerlevertraan met water uitschudt !n de waterige oplossing is ferrojodide aanwezig. . °/ . dC paars'zwarte joodijzerlevertraan met water geschud, dan verdwijnt de kleur bijna terstond en er ontstaat een brum-gele emulsie, die door krachtig centrifugeeren is te splitsen ineen kleurlooze, soms zwak opalesceerende, waterige vloeistof, waarin ferro- en jodium-ion zijn aan te toonen en een bruinrood© traan. Inde waterige vloeistof wordt het IJfer als volgt bepaald. Toegevoegd worden per 25 cma vloeistofpLm. 2 cm.3 salpeterzuur (ÖS pGt); het J wordt uitgekookt. het ijzer daarna met NH,OH geprecipiteerd. Dit neerslag kan of als Fe=o3 gewogen worden óf na oplossen in verdund zwavelzuur en oxydatie met permanganaat (overmaat KMna wegnemen met wijnsteenzuur) jodometrisoh worden Gepaald. Het jodium wordt argentometrisch bepaald. De vloeistof wordt met verdund salpeterzuur aangezuurd, een bepaalde hoeveelheid 0.1 N. zilvernitraat toegevoegd en na cenigen tijd staan afgefiltreerd en de overmaat AgNÖ3 met rhodaankalium teruggetitreerd. Het blijkt nu, dat inde waterige vloeistof ijzer en jodium aanwezig zijn inde verhouding 1 at. : 2 at. Echter is niet alle . en J uitschudbaar met water; van beide blijft iets achter m de traan. De hoeveelheid ijzer, die achter bleef, was echter nooit meer dan 0.1 pCt. en variëerde tusschen 0.01 en 0.09 pCt. e pH van de waterige vloeistof was 4.3, terwijl, wanneer evertraan, die voor de bereiding van de joodijzerlevertraan as gebruikt, op dezelfde wijze met water werd geschud, de PH van de waterige oplossing 4.5 was. Dus practisch geen verschil.

265