op zich zelf staande zaken, diennise+s met elkaar gemeen hebben en daarom heeft het ook feitelijk geen belang, hoogstens een zeer ondergeschikt, dat, zooals de Heer S p. zorgvuldig heeft nagegaan, de eischen. in Pharmacopee en in Kon. Besl. gesteld, niet steeds volkomen gelijk zijn. Zelfs zou men kunnen zeggen, dat, aangezien het doel van beide geheel verschillend is, de eischen ook niet gelijk behoeven te zijn. De eenige, die van deze niet volkomene overeenstemming der eischen ©enigen last zou kunnen ondervinden, is de groothandel en tot nu toe is van die zijde nooit eenig bezwaar vernomen. Het bovenstaande geldt slechts voor één enkel geval niet In art. 14 van de Warenwet wordt aan de Kroon het recht toegekend, aanduidingen vast te stellen voor waren en andere artikelen. Voor zoo ver deze aanduidingen betrekking hebben op . waren”, vallen ook zij onder de vigueur der gemeentelijke keudngsverordening; ten opzichte van .andere artikelen” echter zorgen de keuringsdiensten voor de handhaving dezer voorschriften rechtstreeks krachtens de Warenwet zelf. die dan ook in dit enkele geval zelf straf op overtreding stelt. Het zou dus mogelijk zijn, op grond van dit artikel bij Kon Besl. voorschriften te geven voor de aanduiding van geneesmiddelen en dan zou de naleving dier voorschriften tevens vallen onder het toezicht der keuringsdiensten. Tot dusver is dit nooit geschied en het zal ook wel nooit gebeuren, zoodat dit een zuiver theoretische mogelijkheid betreft zonder eenig piractisoh belang. Hiermede meen ik den feitelijken toestand voldoende duidelijk uiteen gezet te hebben en vraag ik mij ten slotte af, welk nut publicaties als van den Heer Sp. hebben. M.i. geen enkel. Ze stichten verwarring, en dit kan toch bezwaarlijk als iets nuttigs aangemerkt worden. L. E. GOESTER. Berichten Haagsche Chemische Kring. 'ln de vergadering van 14 Januari j.l. werden tot leden van het bestuur gekozen de heeren C. O. Ba er ten Dr. L. E1 i on. Dr. L. E 1 i o n hield een voordracht met het onderwerp: „Een en ander over de biochemie van de broodbereiding”. Na een inleiding over verschillende methoden van deegrijzing besprak spr. meer uitvoerig eenige factoren, welke op het rijs- en bakproces van invloed zijn. Met name werden behandeld het gluten, de gist, het suiker- en diastasegehalte van het meel en de zuurgraad, waarbij ook enkele methoden van onderzoek ter sprake kwamen en o.a. de beteekenis van de bakprcef,' zoowel ter beoordeeling van het meel als van de gist, nader werd toegelicht. In aansluiting hieraan werd nagegaan, op welke wijze men in staat is, door gebruik van verschillende bakhulpmiddelen het verloop van de deegrijzing te beïnvloeden en in verband hiermede werd ook de aandacht gevestigd op eenige andere methoden ter verbeterinig van het meel. Ten slotte vergeleek spr. de waarde van bakpioeders met
128