daders recht, óf indruischt, hetzij; tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed. De eerste twee criteria kunnen hier buiten beschouwing blijven, evenals de goede zeden, want hoe onbepaald dit begrip ook moge zijn, een maatregel, om orde inden chaos inde distributie te brengen en het economische leven gezond te maken, kan nimmer als een aanslag op de goede zeden gequalificeerd worden. Overigens wordt ook een tegenovergestelde opvatting in het onderstaande door de feiten weerlegd. Rest alzoo het handelen tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed. Dit zou dan moeten blijken uit hetgeen gezegd wordt over gedaagdes verweer, dat zich uitsluitend zou baseeren op het vakbelang, om natuurlijk ten koste van het publiek de prijzen zoo hoog mogelijk te houden, Inde eerste plaats iets over: „de prijzen zoo hoog mogelijk te houden.” Deze praegnante uitdrukking suggereert, waarschijnlijk onbedoeld, doch in verband met de voorafgaande zinsnede de gedacht© van: „hooger dan noodig is voor een winstmarge, welke aan den verkooper een bescheiden bestaan waarborgt. De practijk nu is anders, De fabrikant, die zijn vak verstaat, zal ten eerste, wanneer hij een merkartikel en over deze gaat) de bewuste quaestie inden handel brengt, zijn eigen winstmarge en die van den winkelier op het nauwst berekenen. Immers, zoo verklaarde een groote fabrikant vaneen algemeen bekend consumptie-artikel, te hooge winstmarges maken den concurrent sterk. Dit „zoo hoog mogelijk houden” zal dus, als door geen argument gestaafd, met de noodige reserve dienen te worden aanvaard. Trouwens, het maatschappelijk leven stelt zelf die grens reeds, getuige het afnemend café-bezoek, omdat het publiek de prijzen te hoog vindt. Dit „zoo hoog mogelijk houden der prijzen” zou voorts gaan ten koste van het publiek. Oppervlakkig schijnt dit juist. Immers, wie f ivoor een artikel betaalt, geeft 10 ct. meer uit dan wie f 0.90 betaalt. Bij dieper inzicht inde economische structuur der maatschappij, zal men tot een andere conclusie moeten komen. Daar is ten eerste de vraag; hoeveel betaalt het publiek te veel? Gemakkelijk is het niet, daarop antwoord te geven, daar de gegevens te dien opzicht© niet overtalrijk zijn. Ben maatstaf geven intusscben de Verslagen en mededeelingen v.d. afd. H. en N. v.h. Dep. v. Arbeid, H. en N. 1929 nos. „1 en 2”: Onderzoek naar de prijsvorming in het kruideniersbedrijf”. 'Uit pag. 204, Deel I en 68, Deel II blijkt, dat het gemiddeld; verbruik aan kruidenierswaren per gezin blijkens de bekende Huishoudbudgets f 225. bedraagt. Bij een winstmarge van 25 pCt. voor grossier en winkelier samen, zou een vermindering van 5 pCt. al heel wat beteekenen, gesteld dat dit practisch mogelijk ware, wat niet het geval is, doch waarvan het bewijs te veel ruimte zou vergen. Per gezin zou zulk een vermindering een besparing van 20 centen beteekenen. Berekent men nu de winstmarge van den drogist op het dubbele, dan zou dit 40 centen per gezin uitmaken. Evenwel valt terstond in het oog, dat het ver-
102