moniumsulfaatoplossing alleen reeds aanleiding kan geven tot verschillen inde uitkomst der albmninen of globulinen van
pl.m. 9, pCt. Volgt men de oorspronkelijke methode, waarbij viervoudig verdund wordt, dan zelfs tot pl.m. 1 pCt. Bij de lage globuline- en albuminepercentages heeft men dan uit hoofde van deze foutbron een onzekerheid inde uitkomst van tientallen procenten en het is dan ook onbegrijpelijk, hoe er nog vele onderzoekers kunnen zijn, die de uitkomsten van deze methode tot inde tweede decimaal nauwkeurig opgeven Een andere foutbron, echter nu van principiëele beteekenis, zou volgens sommige auteurs zijn oorzaak vinden in de onjuiste veronderstelling van Robertson, dat de albumine- en globulinebreking een constante zou zijn. Zoo vinden Starlinger5) en Har 11 in hun vergelijkende onderzoekingen naar de eiwitverdeeling in het bloedserum voor de toename in breking voor 1 pCt. albumine waarden van 0.00108 tot 0.00291, voor 1 pCt. globuline waarden van 0.00126 tot 0.00493. Deseö6) komt ineen ander vergelijkend onderzoek, aan 20 paardensera verricht, tot een 1 pCt. albuminebreking, die varieert van 0,00201 tot 0,00298; en een 1 pCt. globulinebreking van 0,00128 tot 0,00191. Het behoeft geen nadere toelichting, dat, indien deze waarden juist zijn, de methode van Robertson geheel onbetrouwbaar wordt; men verkrijgt wisselende en veel te lage globuline-waarden, aan den anderen kant worden de albuminewaarden veel te hoog. Hier tegenover staat de meening van anderen. Be rg er7), Pets ch a che r8) en Arn d t, die weliswaar voor de breking van de beide eiwitten geen constante vinden, maar toch steeds waarden, die schommelen om de door Robertson gegeven grootheid. Ofschoon deze schommelingen in enkele gevallen zelfs tot 30 pCt. bedragen, achten zij toch de methode voldoende bruikbaar. Deze groote verschillen zouden namelijk tot de uitzonderingen belmoren. Ik heb nu een vergelijkend onderzoek inrésteld naar de resultaten van de methode Robertson en de door mij uitgewerkte spreidmethodc. Tevens zijn bepaald de viscosi-5) Starlinger und Ha r 11. Biochem. Zeitschr. (60, 113, 1925. b) Dese ö, D. v., Biochem. Zeitschr. 200, 126, 1928. ') Berger, W. und Petsch a c h er, L. Zeitschr. f. d. ges. exp. Med. 36, 258, 1923. 8) Petschacher, L., Berg er, W., Schretter, G., Zeitschr. f. d. ges. exp. Med. 50, 449, 1926.
7