let naar blauw bij het neutrale punt, om met toenemende pH groen en eindelijk geelachtig te worden, door aanwezigheid van 'ajonen. Dit was het geval met aconitum, aquilegia, campanula, delphimurn, lathyrus, linum, primula, salvia en andere. Bij helder roode bloemen, zooals begonia, dahlia, papaver, rosa en tropaeolum, daarentegen verloopt de kleur bij toename van p>H van vermiljoen naar rosé en purper of bruin (ook weer door flavonen). zonder blauw te worden Salvia splendens behoort tot de laatstgenoemde groep, terwijl de blauwe S. palens blauw blijft van pH 4 tot PH 8. Bloemen met nuanceerende schakeeringen van purper, magenta of rosé bevatten in hunne bloemkroon mengsels van blauwe en roode anhocyanen in wisselende verhoudingen. Het celvocht vaneen roode of purperen bloem behoeft derhalve niet zuurder te zijn dan dat vaneen blauwe en een roode mutatie vaneen blauwe bloem kan ontstaan zonder verandering van de pH van het celvocht. De en veranderlijkheid der aetherische olie in kiemende anijsvruchten. De beteekenis van alkaloïden, caoutchouc, aetherisc oliën voor de physiologie van de plant wordt nog steeds nie gegrepen. Eenmaal gevormd, schijnen ze geen rol meer te spelen in de stofwisseling. Her zijn derhalve afvalstoffen en ze behooren tot de excreten. Deze behoeven evenwel met geheel waardeloos voor de plant te zijn. maar kunnen nog een biologische of eukologische beteekenis hebben. Bekend zijn in dit opzicht de hypothesen van Tvnd all over de verminderde warmteuitstralmg, dus beschutting tegen afkoeling van de plant, dank zij de aetherische oliën, van Dixon over de verminderde transpiratie en verder die van anderen over de beschuttende werking tegen dieren en plantaardige narasieten. Een goede methode, om den invloed der stofwisseling op de plantenbestanddeelen te bestudeeren. bestaat in het verge ijken van rustende zaden en ontkiemende zaden en kiemplanten. \ oor Heveazaad bleek reeds eerder, dat het caoutchoucgehalte bij het ontkiemen eer toe- dan afneemt. Hetzelfde werd thans gevonden door N. I wanof fenW.Gri g o r je w a voor de aetherische olie m anijszaad (Biochemische Z. 202, 1928. 284). Deze schr. heten 3 soorten anijszaad 12-20 dagen kiemen. De verschillen in opbrengst aan aetherische olie lagen binnen de foutgrens van de des.illatiemethode. De constanten der afgescheiden oliën waren volkomen gelijk. Hiermede is opnieuw bewezen, dat de olie voor de stofwisseling geen beteekenis heeft. w' Samenstelling van het vet der zaden vaneen aantal gekweekte Dmbelliferae. B. C. Chris 11 a nenl F Hi 1 dit c (Biochem. Journ. door Analyst 1929, 547) hebben bij het onderzoek van het vet uit zaden vaneen aantal Umbelliferae de volgende hoeveelheden zuren, uitgedrukt in percenten, gevonden.
1010