links-draaiend alkaloïde als moeilijk oplosbare verbinding in den bast aanwezig zoude zijn. Tellen wij bij elkaar de hoeveelheden totaal-alkaloïden, overgegaan inde extracten A en B, dan blijken deze in vier gevallen meer te bedragen dan bij de directe bereiding van het extract C. Alleen bij den wortelbast zijnde hoeveelheden nagenoeg gelijk (6,48 pCt. en 6,50 pCt.). Toch is de hoeveelheid zoutzuur, gebruikt bij de bereiding van het extract B, aanzienlijk minder geweest dan die voor het extract C, n.l. 2,5 cm.34 N. HCI per g. alkaloïden, na de extractie met water nog inden bast aanwezig. Voor het in oplossing brengen der alkaloïden uit den bast is dus niet een zoo groote hoeveelheid zoutzuur noodig als de Pharm. Ned. voorschrijft te gebruiken. Worden evenwel gelijke volumina der extracten gemengd, en tot de helft geconcentreerd, dan wordt geen heldere vloeistof verkregen; hiertoe blijkt het noodig te zijn, verdund zoutzuur toe te voegen. Wordt de troebele vloeistof gefiltreerd, dan blijkt met het neerslag alkaloïde te zijn verdwenen. Ook hieruit volgt dus, dat de werking van het zoutzuur niet een eenvoudig alkaloïde oplossende is, maar dat zijn aanwezigheid tevens voor het in oplosing houden der uit den bast overgegane alkaloïden noodzakelijk is. Om deze beteekenis van het zoutzuur nader te bestudeeren. werd een drietal basten, n.l. de stambasten I en IV en de wortelbast, met zoutzuurhoudend water uitgetrokken volgens de methode der Ed. V; echter werd de afloopende vloeistof in fracties van 100 cm.3 opgievangen. Van iedere fractie werden bepaald zuurgraad en alkaloïdengehalte, terwijl vaneen aantal fracties, die hiervoor het meest in aanmerking kwamen, tevens de watcrstofionenconcentratie werd gemeten. A, Bepaling van den zuurgraad. Voor dit doel zal het noodig zijn, de bestanddeelen van den kinabast in verschillende groepen te verdeden en voor iedere groep na te gaan, welken invloed er door verdund zoutzuur op kan worden uitgfeoefend. Het feit, dat een waterig aftreksel van kinabast zuur op lakmoes reageert, bewijst, dat er geen vrije alkaloïden aanwezig kunnen zijn; deze moeten dus alle gebonden voorkomen, hetzij aan organische zuren, hetzij aan kinalooizuur, terwijl er een overschot aan deze zuren in vrijen toestand blijft.

944