langdurigen arbeid, dooreen rationeele behandeling geëischt en wachtten ze geduldig, tot de boom dragen ging. Nu schijnt dat geduld grootendeels verdwenen te zijn en grijpt de boer gretig naar
dadelijk rendeerende gewassen. De statistiek van 1924 bewees, dat er toen 44,000 hectaren olijfbosschen minder waren dan voor den oorlog. In 1926 scheen het, dat het verlies ingehaard zou worden, maar 1928 verstoorde dien zoeten droom., Er bleken toen nog 15,000 hectaren minder dan in 1924 beplant te zijn. Als het overgebleven bosch beter product geleverd had of overvloediger oogsten, zou het verlies in oppervlakte een gunstig verschijnsel genoemd hebben kunnen worden. Maar het tegendeel bleek waar, de totale hoeveelheid van de geproduceerde olie was veel geringer en de kwaliteit zoo slecht, dat de Italiaansche olie vrijwel geheel van de buitenlandsche markten verdreven is. De Italiaansche uitvoerstatistiek spreekt in dit opzicht een maar al te duidelijke taal. Ze registreerde voor 1924 : 258,250 centenaars, voor 1925 nog 225,446, maar dan komt de débacle, 1926 : 96,672 centenaars, 1927; 91,800 en 1938: 17,117! . u , De goede naam van het Italiaansche product moet wel heel erg verminderd zijn. En de naam niet alleen, maar ook de kwaliteit. Dit wordt weer door de statistiek bewezen. Er werden namelijk, sedert in 1925 een wet den invoer van ruwe olie uit het buitenland, bestemd voor de Italiaansche raffinaderijen, vrij maakte, bijvoorbeeld in 1928 bijna 500,000 centenaars vreemde olie in- en weer uitgevoerd. Bovendien schijnt een bijna even groote hoeveelheid de vrijhavens te passeeren. ’t Ligt voor de hand, te vermoeden, dat dit milliard centenaars niet-Italiaansche olie als „Qenueesch” of „Riviera” product de wereld ingaat. Wanneer men dus in het buitenland Italiaansche olijfolie koopt, hepft men zoowat honderd kansen tegen een, dat men product van Spaansche, Afrikaansche of Grieksche boomen krijgt. Waarover men volstrekt niet treurig hoeft te zijn, want mijn specialiteit bekent ronduit, dat die landen hun product in het algemeen veel beter verzorgen. Wanneer de Italiaansche raffinadeurs niets anders deden dan de olie van andere beter geoutilleerde streken verwerken en vaneen nieuw etiket voorzien, zou het zoo erg niet zijn, maar er zijn cijfers ie vinden, welke recht geven tot een onbehaaglijk gevoel. We zagen, dat de heele inheemsche voortbrenging ongeveer 2 millioen centenaars bedraagt. Welnu! In 1927 werden in Italië 2,600,000 centenaars oliehoudende zaden ingevoerd en 300,000 centenaars daaruit getrokken olie. In 1928 bereikte de hoeveelheid olie, gewonnen uit dergelijke zaden en in Italië ingevoerd of geperst, niet minder dan 3,313,209 centenaars! Het land, dat tot 1881 toe geen andere olie kende dan die van de eigen olijven, voert dus nu meer dan anderhalf maal méér andere oliën in dan het zelf produceert! Omdat de bevolking van Italië sterk toegenomen is en de levensstandaard verbeterd, is zeker ook het olieverbruik toegenomen. Maar we zagen, dat de inheemsche productie snel daalt. De conclusie ligt voor de hand. Er moet meer olie van tropisch© zaden dan van olijven gebruikt worden. Toch beweert ieder winkelier, uit zijn vaten louter echt inheemsch perssel te schenken. Wel hangt
790