Commissie voor Maatschappelijke belangen aldus gewijzigd worde, dat het minimum salaris voor de apothekers zal bedragen f 3000. en voor de adsistenten f 1200.—. Limburg (de beer Van Wersch) deelt mede, dat dit departement wel het prae-advies van het Hoofdbestuur volgt, wenscht echter op te merken, dat wanneer men het voorstel van minimum salarissen aanvaardt, men een obligo op zich laadt om deze salarissen dan ook werkelijk uitte betalen. Limburg meent zich te moeten onthouden van het aannemen van minimum-salarissen en wenscht het voorstel der Commissie te zien gerenvoyeerd. Noord.Holland (de heer Jürgens) begrijpt niet waarom thans weer onderscheid gemaakt wordt bij de salarissen tusscben mannelijke en vrouwelijke adsistenten. Inde 2de plaats meent het Departement, dat het zich moet hoeden voor het stellen van minimum salarissen. Spreker had wel verwacht dat een schrijven van den Bond zou inkomen en wil eveneens het voorstel aan de Commissie gerenvoyeerd zien. Gelderland (de heer Enne ma) sluit zich aan bij de opmerkingen van het Departement Noord-Holland. De heer Van Itallie: Het was mij niet bekend, dat vooraf geen ruggespraak gehouden was met de Besturen der Adsistentenbonden. Men kan dit een fqut noemen, maar ik zou willen vragen wat men zich vaneen nader overleg met die Bonden vocrstelt. Spreker wenscht een protest te laten hooren tegen de wijze, waaropl de Afdeeling Amsterdam van den Algemeenen Adsistentenbond zich in hun Orgaan heeft uitgelaten, waarbij gesproken wordt van „schandelijke uitbuiting”. Ik onderschrijf ten volle, wat eender heeren reeds gezegd heeft en wat ik ook reeds in mijn jaarverslag naar voren heb gebracht, n.l. dat wat men eenmaal aanneemt, men ook moet nakomen. De bittere ervaring, die zoowel de voorzitter als ik gehad hebben, toen wij werden geplaatst voor uitvoering van liet besluit van het Departement Noord-Brabant, was, dat het ons niet gelukte die leiddraad ingang te doen vinden. Wanneer deze niet goed was, had men dezen niet moeten aannemen en wanneer men eene regeling aanneemt, neemt men een eereschuld op zich, die men moet nakomen en dit heeft men over het algemeen niet gedaan. Daarom is het ook, dat ik huiverig ben wederom een leiddraad aan te nemen. De Voorzitter: Wanneer ik thans het gesprokene samenvat, dan verneem ik, dat inde Amsterdamsche afdeeling van den Adsistentenbond een scherpe toon is geuit, waarop ik voorstel niet te reageeren. Misschien was er eenige aanleiding toe en daarom kunnen wij dit ter verontschuldiging aannemen. Wat verder het schrijven van de Bonden betreft, dat ingekomen is, zoo acht ik hun verzoek billijk, en moet ook erkend worden, dat wanneer tusscben twee partijen een leiddraad wordt vastgesteld, beide partijen hierin gekend dienen te worden. Ik persoonlijk gevoel er zeer veel voor, dat deze aangelegenheid nogmaals door de Commissie voor Maatschappelijke belangen onder de oogen gezien wordt in overleg met de Bondsbesturen en dat daarbij gelet wordt op de bepalingen van

726