Departement ’s-Gravenhage.
Statuten* Art. 7. Het is beter, als er staat: Hij, die een apotheek beheert, Het hebben kan wel beteekenen „in eigendom hebben” of althans zoo worden uitgelegd. Staat er „Beheert”, dan is alle twijfel uitgesloten. Inde 2e alinea van dit art. 7 komt ook zoo iets voor, deze alinea kan beter luiden: „Zij, die geen apotheek in eigendom hebben of geen apotheek beheeren, kunnen lid zijn van het Departement hunner keuze.” Art. 14 (nieuw), dus het oude art. 15. Overeenkomstig de verandering in art. 13, waar thans gesproken wordt van „oprichting’' zal ook hier moeten staan: Het Departement behoeft voor de oprichting de goedkeuring van het Hoofdbestuur. Ten slotte de vraag, waarom het oude art. 33 is vervallen? Naar onze meening moet dit gehandhaafd blijven. Wij konden het nergens inde wijzigingen zoodanig vinden, dat dit overbodig werd. Juridisch advies. Artikel 7 der statuten. Het hebben eener apotheek behoort scherp van het beheeren eener apotheek te worden onderscheiden. Intusschen behoort de later ingelaschte twtede zinsnede van artikel 7 te worden gelezen „hij, die eene apotheek heeft of beheert, gevestigd enz.” Het is niet noodig te spreken van „in eigendom hebben”; de uitdrukking „hebben” alleen is voldoende. Artikel 14 der statuten, zijnde artikel 15 oud. Met de opmerking van het departement ga ik accoord. De bepaling van artikel 33 oud der statuten is geenszins vervallen. Zij komt thans voor in het tweede lid van artikel 20. Alleen is vervallen de bevoegdheid der algemetene vergadering,- om besluiten van departementen, die in strijd zijn met de statuten en de reglementen van het betrokken departement, te vernietigen. Deze bepaling is minder juist. Men zie overigens artikel 25 der statuten en artikel 5 eerste lid van het huishoudelijk reglement. Huishoudelijk Reglement. Art. 3 pag. 369 Pharm. Weekblad 2e alinea na c. „Het besluit wordt echter niet eerder van kracht, dan 24 uur, nadat enz.” Is deze alinea niet in strijd met de vorige? Zoo niet, dan komt hret ons voor, dat de redactie toch niet duidelijk is. Art. 19. Waarom wordt hier gesproken van „Pharmaceuten” en niet gelijk elders van „apothekers”? Art. 32, 2,e alinea. Voorgesteld wordt, dat voor elke apotheek gedurende 20 jaren zal woorden betaald. Het Departement stelt voor, dat er zal worden gelezen: „Leden, die voor een apotheek gedurende twintig jaren aan het reservekapitaal hebben bijgedragen, kunnen voor die apotheek van verdere betalingen worden vrijgesteld.” Het verloop lijkt ons zoo moeilijk na te gaan, dat het niet gewenscht is, hier imperatief voor te schrijven, dat na 20 jaren niet meer zal worden bijgedragen.
563