van regeeringswege geregeld behoort te worden. Een regeèring, die dit nalaat, is dus in gebreke te stellen. Ten tweede heeft de Minister inde Memorie van Antwoord gezegd : „Zclis een artotheek, die niet bij een groep op Zondag sluitende apotheken is aangesloten en slechts één assistent heelt, kan er aan (d.w.z. aan de wettelijke bepalingen) voldoen, indien slechts de apotheker één van de twee Zondagen zelf thuisblijft en tijdens de vapantie van den apotheker of zijn assistent voor een plaatsvervanger gezorgd wordt. Juist in der gelijke apotheken heeft thans de eenige assistent veel te weinig vrijheid; verlichting is dringend ■noodzakelijk.’, Dat schreef de Minister in 1919 en thans in 1929 moeten wij het helaas nog steeds zeggen. Het voordeel is hier evenwel gelegen in de officieele. erkenning van den misstand. Het derde voordeel is, dat de Minister krachtens art. 10 der Arbeidswet de bevoegdheid kreeg, bijzondere voorschriften te geven tot het tegengaan van gevaar voor de gezondheid, de zedelijkheid of het leven van de arbeiders. Hierdoor ontstond het z.g. „Arbeidsbesluit , waarin de art. 58—60 van belang zijn voor jeugdige personen (jonger dan 18 jaar) en vrouwen, werkzaam in winkels en apotheken. Hierin wordt geëischt, dat er voor iedere vrouw en jeugdige persoon zitgelegenheid is, en dat daarvan gebruik gemaakt mag worden, indien de werkzaamheden het toelaten. Voorts moet er voldoende toevoer zijn van versche lucht, terwijl hinderlijke tocht vermeden moet worden. Ook kan het districtshoofd der arbeidsinspectie maatregelen eischen ten aanzien van de verwarming, terwijl ten slotte nog bepalingen voorkomen, waaraan privaten moeten voldoen. Veel is dus hiermee niet bereikt, want wat er in geëischt wordt, zal door iedere apotheker, al was het maar uit welbegrepen eigenbelang, vanzelf worden verzorgd. Voor afdoende verbetering inde arbeidsvoorwaarden is dan ook toepassing der Arbeidswet op de apotlhekers-assistenten dringend noodzakelijk. ') N.B. dit zijn niet uitsluitend assistenten. Ons Orgaan No. 3 van den 20sten jaargang (Juni 1929) geeft een artikel van Dr. J. Vermande, inspecteur bij den dienst der Volksgezondheid, over het Apothekerswerk in Ned.-Indië, waarin schrijver zich ten zeerste tegen het oprichten van de geprojecteerde Indische Apothekersschool kant. Verder de gewone rubrieken. Kerrie-poeder. Ir. W. L. U ter mark schrijft hierover het volgende inde Ind. Merc. van 12 Juni 1929; Literatuur over dit onderwerp is buitengewoon schaarsch, hi tgeen wel mede oorzaak zal zijn, dat inden laatsten tijd herhaaldelijk de vraag wordt gesteld, wat kerrie-poeder toch eigenlijk is, welke soorten ervan inden handel zijn en hoe het in Europeesche fabrieken bereid zou kunnen worden. Aanleiding tot die vragen moet men zoeken in het feit, dat het gebruik van kerrie inde verschillende landen van Europa
545