Burgemeester: „Zeker, dat is zoo.” O. M.; „Hield Verdachte geen apotheek?” Burgemeester: „Dat niet. Verdachte heeft wel geprobeerdl, dirie jaar geleden er een te vestigen.” Voorgeleid wordt Zoon van den overleden apotheker. Kantonrechter (tot dezen): „Welke maatregelen zijn bij ’t overlijden van uw vader genomen?” Zoon: „Op denzelfden dag van ’t overlijden stelden wijden Inspecteur der Volksgezondheid te Arnhem daarmede in kennis. De apotheker van Doetinchem was reeds te voren gevraagd. Ongeveer anderhalf jaar te voren. Denzelfden dag hebben wij nog aan dezen bericht gezonden.” Kantonrechter: „Wanneer kwam hij?” Zoon: „Dinsdags. Verder kwam hij geregeld. Nu is er ’n provisor.” Waarnemend apotheker komt op. Kantonrechter: „De Inspecteur gaf u verlof tot waarneming?” Waarnemend apotheker: „Ja.” Kantonrechter: „Kwam u er dikwijls?” Waarnemend apotheker; „Zes keer ben ik er geweest.” Kantonrechtei: „En hebt u niets strijdig met de weit geconstateerd?” Waarn. apotheker: „Neen. Bij mijn eerste waarneming heb ik niets gemerkt?” Kantonrechter: „Eerste waarneming?” Waarn. apoth.; „Nu neem ik weer waar, want de provisor is tijdelijk afwezig.” Kantonrechter: „Dus, u hebt geen aanmerking bevonden?” Waarn. apoth.; „Neen.” Alle getuigen gehoord zijnde, stelt O. M. ’n reeks vragen aan Verdachte. Verdachte; „’k Had geen verlof tot aflevering. Wel heb ik Ged. Staten dit gevraagd voor Angerlo, maar dit werd afgewezen. Bij ’t overlijden van Kr. was er geen apotheker meer te Doesburg, wel ’n artsenijwinkel, die geopend was.’* O. M.: ’k Zou u willen vragen, maar u behoeft niet te antwoorden: zult u met de geneesmiddelaflevering blijven voortgaan, totdat de beslissing in hoogste instantie is gevallen?” Verdachte: „Daarop behoef ik niet te antwoorden.” O. M.. ~ k Zal t u duidelijker vragen. U noemt ’t principieel©
533