plaats bezit levertraan, door liet gehalte aan sterk onverzadigde vetzuren, een ontaardenden invloed op tuberkelbacillen, waardoor deze, na eenige maanden, niet meer op de gebruikelijke wijze gekleurd kunnen worden (zie Martindale enWestcott’s Extra Pharmacopoeia, 1928, 616).

Dit laatste effect schijnt evenwel ook samen te hangen met de zuivering. Zorgvuldig bereide ruwe levertraan heeft in dit opzicht een sterkere werking dan de geraffineerde van den handel. Ref. merkt hierbij op, dat hem nog niet gelukt is, te vernemen, hoe dit raffineeren inde practijk werkelijk toegaat, en in hoeverre daarbij sterk werkende, vitamine-ontledende, middelen toegepast worden. Volgens den importeur is de medicinale traan, die hier ingevoerd wordt, steeds geraffineerd, de blankste en.best smakende waarschijnlijk het meest. Zw. Synthetische Levertraan. Door L. E. Men del wordt er inde News Edition van hul. Eng. Chemistry (1929, 10 Maart) op gewezen,- dat de evengencemde uitdrukking, die men tegenwoordig wel leest voor een biologisch inerte olie, vermengd met bestraalde ergosterine, onjuist en gevaarlijk is. Onjuist, omdat levertraan, naast het D-vitamine, rijk is aan A-vitamine, dat even belangrijk is voor het welzijn van den mensch, en in het kunstmatige product ontbreekt. Gevaarlijk, omdat leeken dit middel zouden kunnen gaan gebruiken in plaats van levertraan en het gevaar kunnen teweeg brengen van overdoseering, dat onlangs gesignaleerd is. Zw. De bereiding van vloeistoffen voor plaatseüjiKe verdooving. Uit vroegere onderzoekingen is gebleken, dat ontsteking met duidelijke, plaatselijke acidose gepaard gaat en wel sterker, naarmate het ontstekingsproces heviger is. In etter van furunkels werd soms een pp van 5,9 aangetrcffen. Verder werd gevonden, dat het inspuiten van zure bufferoplossingen op ontstoken plaatsen veel pijn veroorzaakt, terwijl oplossingen met een pjp = 8,0 zoo goed als zonder pijn verdragen werden. Een en ander bracht Q. Fischer (KUn. Wochenschr. 1928, 1839) er toe, om van deze waarnemingen gebruik te maken bij de plaatselijke verdooving inde tandheelkunde. Hij gebruikt als oplosmiddel voor het mengsel novocaïne-adrenaline een bufferoplossing, bestaand uit secundair natriumphosphaat 6,49 g., natriumchloride 6,44 g. en water 1000 g., met pn = 9,1. Dat met dergelijke injectievloeistoffen de beste resultaten verkregen werden na verwarming op lichaamstemperatuur en bij langzame inspuiting, moge hier nog terloops ingelascht worden. Van meer beteekenis is het echter, dat bij gebruik van den phosphaatbuffer de anaesthetische werking van de novocaïne zoo groot was, dat met de helft der gewone dosis (1—• 2 pCt. in plaats van 2—4 pCt.) volstaan kon worden, terwijl ook de hoeveelheid adrenaline tot de helft kon teruggebracht worden. De reeds vroeger meermalen gedane dat oudere oplossingen van novocaïne-adrenaline in werking teruggeloopen waren en dat vooral de adrenaline veranderingen ondergaat, konden door F. wederom bevestigd worden. Daarin kan toevoeging van stoffen als phenol, of sulfaten geen afdoende verbetering brengen.

454